Op 1 maart 2016 is er een verzoekschrift ingediend door mr. A. de Visser, advocaat, namens verzoeker, die schadevergoeding eiste van de Staat voor ten onrechte ondergane detentie. Verzoeker, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], woonachtig in Zaandam, stelde dat hij € 210,- schade had geleden door twee dagen onterecht in verzekering te zijn gesteld, en daarnaast € 280,- voor de kosten van juridische bijstand. De strafzaak tegen verzoeker was geseponeerd op 12 februari 2016, de dag na zijn arrestatie. De rechtbank beoordeelde het verzoek op basis van de artikelen 89, 90 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, die bepalen dat een gewezen verdachte recht heeft op schadevergoeding indien de strafzaak eindigt zonder straf of maatregel.
De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op schadevergoeding voor de dagen die hij in detentie had doorgebracht. De rechtbank volgde daarbij een eerdere uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin werd gesteld dat ook de laatste dag van detentie voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank besloot dat de forfaitaire vergoeding per dag of gedeelte van een dag wordt uitgekeerd. Uiteindelijk werd aan verzoeker een totale schadevergoeding van € 490,- toegekend, bestaande uit € 210,- voor de detentie en € 280,- voor de kosten van de advocaat. De uitbetaling van deze vergoeding werd bevolen op de derdengeldrekening van de advocaat van verzoeker.
De beschikking werd gegeven door mr. L.J. Saarloos in aanwezigheid van griffier mr. M. van Randeraat en werd openbaar uitgesproken op 10 juni 2016. De beslissing is nog niet onherroepelijk, aangezien de officier van justitie 14 dagen heeft om hoger beroep in te stellen, en verzoeker binnen een maand na betekening van de uitspraak ook het recht heeft om hoger beroep in te stellen.