ECLI:NL:RBNHO:2016:5026

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 mei 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
HAA 16/1828
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom wegens overtreding van de Europese houtverordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Fibois B.V. tegen de minister van Economische Zaken en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Fibois B.V. had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 maart 2016, waarbij een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van het Besluit uitvoering Europese houtverordening. De last hield in dat Fibois B.V. bij het op de Europese markt brengen van hout de stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen volledig diende te doorlopen. Bij niet-naleving zou een dwangsom van € 1.800,- per kubieke meter hout verbeurd worden, met een maximum van € 90.000,-.

Fibois B.V. verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat er spoedeisend belang was bij het treffen van een dergelijke voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aannemelijk was gemaakt dat er sprake was van spoedeisend belang, vooral omdat de bedrijfsvoering van Fibois B.V. door de last onder dwangsom in gevaar kwam. De voorzieningenrechter merkte op dat de minister van Economische Zaken niet de juiste instantie was die het primaire besluit had genomen, wat tijdens de zitting werd bevestigd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van Fibois B.V. toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van Fibois B.V. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijkheid in de communicatie van de overheid naar bedrijven over de naleving van Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/1828
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

de besloten vennootschap Fibois B.V., te Purmerend, verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J. Faro),
en
de minister van Economische Zaken, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteitverweerder
(gemachtigden: J.E.W. Tieleman, E.M. Scheffer en M. Wortel).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van het Besluit uitvoering Europese houtverordening (hierna: het Besluit). Verweerder heeft verzoekster hierbij gelast bij het op de Europese markt brengen van hout de stappen van het “stelsel van zorgvuldigheidseisen” volledig te doorlopen en/of toe te passen. Wanneer verzoekster hieraan geen gevolg geeft verbeurt zij een dwangsom van € 1.800,- voor elke kubieke meter hout en/of houtproducten die op de Europese markt wordt gebracht tot het maximum van
€ 90.000,-.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016. Namens verzoekster is verschenen [naam] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter merkt op dat de minister van Economische Zaken in de aanhef wordt aangeduid als verweerder hoewel het primaire besluit niet door de minister van Economische Zaken is genomen. Ter zitting is vastgesteld dat het primaire besluit had moeten worden genomen namens deze minister of de staatssecretaris op basis van een daartoe genomen mandaatsbesluit. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dit in de bezwaarfase te zullen herstellen.
3. Tussen partijen is in discussie of onverwijlde spoed vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
4. Verzoekster stelt spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Zij voert hiertoe aan dat partijen hout, afkomstig van transacties gesloten voor de datum van het primaire besluit, reeds onderweg zijn naar Nederland. Verzoekster vreest dat het op de markt brengen van deze partijen hout, wat reeds geschiedt met het lossen en inklaren van het hout, leidt tot verbeurdverklaring van dwangsommen. Verder voert verzoekster aan dat als gevolg van de last onder dwangsom de bedrijfsvoering is komen stil te liggen.
5. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat geen sprake is van onverwijlde spoed. Verweerder stelt dat een financieel belang geen belang vormt voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij sprake is van een zwaarwegend financieel belang in de zin dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van verzoekster wordt bedreigd. Verzoekster heeft niet aangetoond dat hiervan sprake is, aldus verweerder.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met hetgeen door verzoekster is aangevoerd, voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat aan het vereiste van spoedeisend belang, als onderdeel van de belangenafweging, minder betekenis toekomt naarmate onzeker is of het onderliggende besluit rechtmatig is.
7. Verzoekster voert aan dat de verwijten die haar in het primaire besluit worden gemaakt vooral berusten op een eigen interpretatie van verweerder van de voorschriften en verplichtingen die voor verzoekster voortvloeien uit het Besluit, en niet op de tekst van het Besluit zelf. Verzoekster voert aan dat het voor haar onvoldoende duidelijk is wat zij moet doen om aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen en aldus aan de last te voldoen.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat in deze procedure met name van belang zijn artikel 2 van het Besluit, de artikelen 4 en 6 van de Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (hierna: de Verordening) en de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 607/2012 van de commissie houdende gedetailleerde voorschriften betreffende het stelsel van zorgvuldigheidseisen en de frequentie en de aard van de controles op de toezichthoudende organisaties overeenkomstig de Verordening (hierna: de Uitvoeringsverordening).
9. De voorzieningenrechter begrijpt de last onder dwangsom aldus dat verweerder zich op het standpunt stelt dat artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt overtreden omdat verzoekster geen zorgvuldigheid heeft betracht bij het op de markt brengen van een partij van de houtsoort Azobé afkomstig uit Kameroen op 17 september 2015, in die zin dat verzoekster het stelsel van zorgvuldigheidseisen zoals neergelegd in artikel 6, eerste lid, van de Verordening onvoldoende heeft toegepast.
In het primaire besluit heeft verweerder de geconstateerde gebreken ten aanzien van voornoemd stelsel van zorgvuldigheidseisen opgenomen. Voor de voorzieningenrechter is het niet eenvoudig vast te stellen dat deze gebreken ook daadwerkelijk voortvloeien uit het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de Verordening, zodat niet voldoende evident is welke bepaling door verzoekster daadwerkelijk is overtreden.
Zo is, om een voorbeeld te noemen, het verwijt in het primaire besluit dat ‘de aankoopnota ontbreekt voor het hout door CCT vanuit de vente de Coupe en UFA’s’ volgens verweerder ter zitting een overtreding van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a, laatste aandachtsstreep, van de Verordening. Daar staat dat het stelsel van zorgvuldigheidseisen onder meer behelst a) maatregelen en procedures om toegang te bieden tot de volgende informatie over de partij hout en houtproducten van de marktdeelnemer die op de markt worden gebracht: - documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving. Voor de voorzieningenrechter, en kennelijk ook voor verzoekster, is onduidelijk hoe uit een aankoopnota blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ligt het op de weg van verweerder om onder meer hierover in de bezwaarfase duidelijkheid te verschaffen.
10. Gezien het hiervoor overwogene ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen en een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 3 maart 2016 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit van 3 maart 2016 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. van Steenoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.