ECLI:NL:RBNHO:2016:5043

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
C/15/244637 HA RK 16/96
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P.G. Vroom
  • A.E. Patijn
  • B. Liefting-Voogd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in strafzaak

Op 16 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. M. van Stratum. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. P.H.B. Littooy, mr. J.M. Sassenburg en mr. C.A.J. van Yperen, die zitting hadden in een strafzaak tegen verzoekster. De wraking was gebaseerd op twee gronden: het ontbreken van pleegplaatsen in de tenlastelegging en de afwijzing van een aanhoudingverzoek wegens het ontbreken van een reclasseringsrapportage. De rechtbank oordeelde dat de opmerkingen van de voorzitter over de pleegplaatsen niet konden worden gekwalificeerd als partijdigheid en dat de afwijzing van het aanhoudingverzoek een gemotiveerde procesbeslissing was. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve of subjectieve gronden voor wraking aanwezig waren en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/244637 HA RK 16/96
Beslissing van 16 juni 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,hierna te noemen: verzoekster,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. P.H.B. Littooy(voorzitter),
mr. J.M. Sassenburgen
mr. C.A.J. van Yperen, leden van de meervoudige kamer, hierna: de voorzitter en gezamenlijk de rechters.

1.Procesverloop

Verzoekster heeft op de terechtzitting van 16 juni 2016 de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie straf, locatie Alkmaar, aanhangige zaak met als parketnummer 15/870556-15.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare terechtzitting van de wrakingskamer van 16 juni 2016 te 15.00 uur. Verzoekster, haar raadsman en de rechters zijn ter terechtzitting gehoord.

2.Het standpunt van verzoeker

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de volgende twee gronden, in onderling verband en samenhang beschouwd, waardoor volgens verzoekster de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden en zou blijken van vooringenomenheid van de rechters.
2.1
Noemen ontbreken pleegplaats op de tenlastelegging
De voorzitter heeft bij het voorhouden van de stukken de officier van justitie erop gewezen dat niet alle pleegplaatsen in het dossier zijn opgenomen in de tenlastelegging. Dit is een niet gepaste handelwijze. De rechters wekken zo bij verzoekster de indruk van vooringenomenheid. De raadsman heeft in dit kader gewezen op een beslissing van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BL8530).
2.2.
Afwijzing aanhoudingverzoek wegens ontbreken reclasseringsrapportage
De rechters hebben op de terechtzitting van 12 november 2015 de officier van justitie opdracht gegeven tot het doen opmaken van reclasseringsrapportage met betrekking tot verzoekster. Op de terechtzitting van 16 juni 2016 is gebleken dat de officier van justitie hier niet aan heeft voldaan. Verzoekster wordt hierdoor in haar belangen geschaad. Het verzoek tot aanhouding van de behandeling voor het alsnog laten opmaken van reclasseringsrapportage is vervolgens afgewezen. Deze beslissing is dermate onbegrijpelijk, gezien de persoonlijke omstandigheden van verzoekster, dat zij vreest dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM indien de zaak wordt voortgezet met de huidige rechters.

3.De reactie van de rechters

Ten aanzien van de eerste grond heeft de voorzitter verklaard dat de opmerking met betrekking tot het ontbreken van een plaatsnaam in de tenlastelegging is gedaan in het kader van het voorhouden van de feiten. Aan verzoekster zijn 26 feiten tenlastegelegd en in de tenlastelegging worden 35 pleegplaatsen genoemd. Ten behoeve van een efficiënte behandeling achtte de voorzitter het niet opportuun alle pleegplaatsen te noemen en heeft opgemerkt dat hij alle pleegplaatsen minus één had teruggevonden in het dossier. De voorzitter stelt zich op het standpunt dat het zo zou kunnen zijn dat een zaak staat of valt bij het ontbreken van een plaatsnaam in een tenlastelegging, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
Ten aanzien van de tweede grond heeft de voorzitter gesteld dat op het verzoek tot aanhouding een gemotiveerde beslissing is gevolgd. Er is sprake van een procesbeslissing. De rechters hebben hierin aangegeven waarom zij het op dat moment in de procedure niet noodzakelijk achtten dat de zaak werd aangehouden voor het doen opmaken van reclasseringsrapportage. Op deze beslissing kan, indien hiervoor de noodzaak bestaat, op een later moment worden teruggekomen. Voor zover verzoekster op grond van deze beslissing vooringenomenheid van de rechters heeft ervaren, heeft de voorzitter er op gewezen dat een meervoudige kamer met dezelfde samenstelling op de terechtzitting van 12 november 2015, zonder de beschikking te hebben over reclasseringsrapportage, in de persoonlijke omstandigheden van verzoekster termen aanwezig heeft geacht om de voorlopige hechtenis waarin verzoekster zich bevond, te schorsen.

4.De beoordeling

4.1
Ter ingeleide het volgende.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
De wrakingskamer stelt het volgende vast.
Dat de voorzitter alvorens over te gaan tot het voorhouden van de stukken heeft geconstateerd dat alle 35 in het dossier genoemde pleegplaatsen behalve één in de tenlastelegging waren opgenomen, kan niet worden getypeerd als partijdigheid of het hebben van enige schijn van partijdigheid. Het betreft hier niet meer dan een uit efficiency overwegingen gemaakte opmerking van proces feitelijke aard.
Daarbij is van belang op te merken dat de officier van justitie nog op elk moment van de behandeling tot aan het laatste woord een wijziging van de tenlastelegging kan vorderen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, mede gezien de hoeveelheid van de tenlastegelegde feiten als het grote aantal pleegplaatsen, geen grond geven voor het oordeel dat vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets geen grond voor wraking oplevert. De door de raadsman aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam ziet op een ander feitencomplex en kan niet met vrucht als toetsingskader dienen.
De rechters hebben het verzoek tot aanhouding van de behandeling voor het opmaken van reclasseringsrapportage gemotiveerd afgewezen.
Het gaat hier om een procesbeslissing. De rechtbank acht, gezien de motivering, deze beslissing niet zodanig onbegrijpelijk dat hieruit vooringenomenheid van de rechters jegens verzoekster blijkt, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert. Zoals opgemerkt hebben de rechters tijdens een eerdere behandeling van de zaak ondanks het ontbreken van reclasseringsrapportage reeds ten voordele van verzoekster beslist op een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat tijdens de voortgang van de behandeling en zelfs nadien, indien toch blijkt van de noodzaak tot het opmaken van reclasseringsrapportage, hiertoe alsnog kan worden besloten.
Tot slot geldt tevens dat het procesbelang van een tijdige verdere behandeling van de zaak evenzeer, ook naar schijn, een onpartijdig procesbelang dient.

5.De beslissing

De rechtbank:
Wijst het verzoek tot wraking af.
Beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de meervoudige kamer een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Beveelt dat het proces in het in de hoofdzaak aanhangig gemaakte wrakingsincident wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
De beslissing is gegeven door mr. P.G. Vroom, voorzitter, mr. A.E. Patijn en mr. B. Liefting-Voogd, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.