ECLI:NL:RBNHO:2016:5363

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
C/15/242545/HA RK 16/75
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Th. S. Röell
  • C.J. Baas
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid

Op 16 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. D.M. de Feijter. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 22 april 2016 en was gericht tegen de rechter in een aanhangige bestuursrechtelijke zaak. De verzoeker stelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat er sprake was van vooringenomenheid. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 9 juni 2016 was de verzoeker niet verschenen, terwijl de rechter in de hoofdzaak ook niet aanwezig was. De wederpartij had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op het wrakingsverzoek.

De rechtbank oordeelde dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden kunnen weerleggen. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek ongegrond was en dat er geen grond was voor de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bovendien werd vastgesteld dat er sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking, wat leidde tot de beslissing dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer C/15/242545/HA RK 16/75
Beslissing van 16 juni 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. D.M. de Feijter,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 22 april 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuursrecht, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 15 / 4340 AWBZ V00, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De wederpartij in de hoofdzaak heeft niet gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 9 juni 2016. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen. De rechter in de hoofdzaak heeft bericht niet te zullen verschijnen. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek –integraal weergegeven – het volgende aangevoerd:
“Feiten en omstandigheden
1. Tijdens de zitting zal uitsluitend de ontvankelijkheid van het bezwaar of beroep worden behandeld, stond er in de uitnodiging. Tijdens de zitting werd daar bijna geen aandacht aan besteed – er werd veel ruis gecreëerd door de rechter.
2. Het procesbelang werd herhaaldelijk aangehaald, hiermee werd getracht een brug te bouwen naar het zwevende ‘uitsluitend de ontvankelijkheid behandeling’ van de zaak.
3. De tegenpartij ‘het zorgkantoor’ had ook al geprobeerd om via mijn advocaat met dit argument, het proces te doen intrekken.
4. De rechter heeft tijdens de zitting aangegeven niet op de argumenten van mijn advocaat in te gaan.
5 In zake de postbezorging waren de ingestudeerde argumenten van het zorgkantoor en de rechter - van het zelfde onjuiste -
6. De rechter corrigeerde de woordvoerder van het zorgkantoor toen hij argumenten aanhaalde waarbij de schijn zichtbaar werd dat ik hem succesvol zou kunnen aanvallen.
7. De rechter heeft aangegeven geen recht te kunnen spreken.
Inhoudelijk
De taak van het zorgkantoor is beperkt tot het vertalen van de zorgaanspraken in budgetten. Tot op heden is de juiste indicatie niet vastgesteld. Waardoor een definitieve vaststelling niet gemaakt kan worden (hier bestaat een afspraak over met het zorgkantoor). Mede daardoor kan deze rechtszaak niet bestaan!
De rechter is zich hiervan bewust en gaat daarom niet in op de inhoud. Zij wil niet weten hoe de ambtenaar zijn recht misbruikt, goochelt met gegevens, terugvorderingen activeert en realiseert. Deze zaak dient als dekmantel om de schuldsanering in werking te stellen. Nu deze zitting heeft plaatsgevonden staat de misdaad vast.
Bij deze doe ik aangifte en verzoek u de zaak door de zenden naar het Openbaar Ministerie.
Door deze handelswijze stagneert mijn rehabilitatieproces en worden al sinds jaren (1992 zaak 95/3585 zfw) mijn rechten als mens, opgenomen in het EVRM, geschonden.”

3.Het standpunt van de rechter

De gewraakte rechter heeft op 7 juni 2016 gereageerd op het wrakingsverzoek met de opmerking dat verzoeker geen vooringenomenheid heeft gesteld in het wrakingsverzoek en dat dat ook niet is af te leiden uit het verzoek.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
De rechtbank kan uit het wrakingsverzoek niet afleiden waarom verzoeker meent dat de rechter jegens hem vooringenomenheid koestert. Derhalve levert de subjectieve toets geen grond voor wraking op.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het wrakingsverzoek voorts geen grond voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is, zodat de objectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
4.4
Hetgeen verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, levert derhalve geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormt derhalve geen grond voor wraking. Verzoeker is bij aangetekend schrijven uitgenodigd voor de zitting van de wrakingskamer. Verzoeker is niet verschenen. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek derhalve niet toegelicht of verduidelijkt. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4.5
Onder voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
5.2
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen,
5.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.4
beveelt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team bestuur
Deze beslissing is gegeven door mr. Th. S. Röell, voorzitter, mr. C.J. Baas en mr. J.M. Janse van Mantgem, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2016.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.