Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
2.De feiten
"DEM c.s."op uw brief van 22 februari 2016.
“het Tussenvonnis”)benoemd als deskundige als bedoeld in artikel 2:343 lid 2 BW juncto de artikelen 2:339 BW en 194 t/m 199 Rv. De juridische grondslag voor zijn benoeming is daarmee duidelijk en afdoende. Uit de wet volgt op geen enkele wijze dat er naast deze grondslag nog een andere juridische grondslag nodig is voor de benoeming van de deskundige.
3.De beoordeling
“[…] waar de kamer later in de brief van 22 februari 2016 in strijd met de wet op terug komt en zelfs zo ver gaat te dreigen dat JKS en DEM, de beide gedaagden, gestraft zullen worden”en “
Met deze brief benadeelt de kamer de STAK en JKS (en DEM) en bevoordeelt zij [eiser] . Bovendien loopt de kamer daarmee in een brief, verzonden door een griffier, vooruit op een rechterlijk oordeel”. Onder punt 18 is voorts gesteld: “
Als klap op de vuurpijl geeft de maker aan dat ook geoordeeld zal worden dat het verweer voor de eiser tot extra kosten heeft geleid, waarmee in de proceskostenveroordeling rekening zal worden gehouden. De eiser wrijft zich natuurlijk hierbij in de handen; STAK en JKS realiseren zich dat deze kamer volledig op de hand van de eiser is en dat zij bij deze kamer nooit meer een eerlijk proces zullen krijgen. De kaarten zijn al geschud lang voordat er een vonnis komt.” De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek om wraking kort na de brief van de rechtbank van 22 februari 2016 had moeten worden ingediend. Een kort uitstel voor beraad is aanvaardbaar, maar verzoeksters hebben tot 5 april 2016 gewacht om op grond van de op 22 februari 2016 reeds bekende feiten en omstandigheden een wrakingsverzoek in te dienen. Dat is te laat.