ECLI:NL:RBNHO:2016:5448

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 335
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor recreatiewoning wegens strijdigheid met bestemmingsplan en welstandscriteria

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor de bouw van een recreatiewoning. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum aan een derde-partij, maar verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft op 22 maart 2016 een zitting gehouden waar verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de derde-partij aanwezig waren. Verweerder werd vertegenwoordigd door N.T.J. Aardenburg en M. Davelaar.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er een spoedeisend belang is, omdat de bouw van de recreatiewoning al in april 2016 zou beginnen. Verzoeker heeft aangevoerd dat de goothoogte van de woning in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien deze 5,62 meter bedraagt, terwijl de toegestane goothoogte 3 meter is. Daarnaast heeft verzoeker betoogd dat het bouwplan niet voldoet aan de criteria voor luwe welstandsgebieden, omdat het bouwwerk niet aansluit op de omgeving.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet op voorhand in stand zal blijven en heeft het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 992,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/335
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.J. van Beers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een recreatiewoning op het perceel [perceel] .
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N.T.J. Aardenburg en M. Davelaar, beiden werkzaam bij de gemeente Castricum. Voorts is de derde-partij verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een recreatiewoning op het recreatiepark Zonneweelde. Het bouwplan heeft een afgetopt zadeldak met aan de zijkanten aan schuin dak. De voor- en achtergevel zijn recht opgetrokken. De hoogte van de recreatiewoning is 5,62 meter.
3. Ter zitting heeft de derde-partij desgevraagd aangegeven dat de fundering van de recreatiewoning er al ligt en dat in april zal worden gestart met de opbouw. Verweerder heeft aangegeven dat de hoorzitting op 14 april 2016 zal plaatsvinden en dat de beslissing op het bezwaar dan ongeveer vier weken daarna zal worden genomen. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een spoedeisend belang is.
4.1
In bezwaar is door verzoeker aangevoerd dat de recreatiewoning in strijd is met het bestemmingsplan ‘Zandzoom Limmen’, nu de goothoogte van de recht opgetrokken gevels wordt overschreden. Aan deze zijdes bevindt zich geen dakhelling en derhalve moet voor de vraag wat de goothoogte is worden aangeknoopt bij de zogenaamde ‘druiplijn’. Deze ligt volgens verzoeker op 5,62 meter boven het maaiveld, terwijl de toegestane goothoogte ter plaatse 3 meter bedraagt.
4.2
Gelet op artikel 2, onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan wordt de goothoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het
boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
4.3
Op de plankaart zijn de goot- en bouwhoogte bepaald op respectievelijk 3 meter en 6 meter.
4.3
Voor de vraag of de goothoogte wordt overschreden, is van belang of de constructie van de randafwerking van de vlakke gevels als een goot, druiplijn, boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel moet worden beschouwd. De vraag wat de afwerking ter plaatse is, of deze afwerking een functie heeft en of daarmee sprake van een constructie in vorenbedoelde zin, heeft verweerder ter zitting niet kunnen beantwoorden. Verweerder zal in bezwaar derhalve nader moeten onderzoeken en motiveren of er sprake is van een constructie als bedoeld in artikel 2, onder d, van de planvoorschriften, en of aldus ter plaatse de maximale goothoogte wordt overschreden.
5.1
Voorts heeft verzoeker erop gewezen dat ter plaatse welstandsluw mag worden gebouwd. Verzoeker acht het bouwplan in strijd met de criteria voor luwe welstandsgebieden, nu sprake is van een dusdanig groot bouwwerk, dat vanwege zijn vormgeving in het geheel niet aansluit op de omgeving.
5.2
Verweerder heeft ongemotiveerd gesteld dat het bouwwerk valt binnen de criteria voor luwe welstandsgebieden, neergelegd in hoofdstuk 7 van de Welstandsnota 2013. Dat eerder een vergelijkbaar bouwwerk is uitgevoerd, maakt niet dat het onderhavige bouwplan welstandelijk aanvaardbaar kan worden geacht, temeer nu verweerder ter zitting niet heeft kunnen aangeven dat het voorgaande bouwwerk is getoetst aan de redelijke eisen van welstand. Verweerder zal in bezwaar aan de hand van de gebiedsgerichte criteria alsnog inzichtelijk moeten maken dat het bouwplan voldoet aan de criteria voor luwe welstandsgebieden, dan wel het bouwplan alsnog ter toetsing aan de welstandscommissie moeten voorleggen.
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker desgevraagd aangegeven dat het bezwaar niet is gericht tegen de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt in verband met het bouwen buiten het bouwvlak. Wel stelt verzoeker dat zijn belangen ten aanzien van de strijdigheid met betrekking tot de goothoogte dienen te prevaleren boven de belangen van de derde-partij. Voor zover uit nader onderzoek van verweerder blijkt dat het bouwplan ook ten aanzien van de goothoogte in strijd is met het bestemmingsplan, zal verweerder verzoekers belangen in dit verband alsnog bij zijn belangenafweging dienen te betrekken.
7. Gelet op het vorenstaande kan niet op voorhand worden gezegd dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Gelet op de onomkeerbare gevolgen van het besluit, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen en de voorlopige voorziening te treffen dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 992-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.