ECLI:NL:RBNHO:2016:5449

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 700
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de oprichting van een potstal binnen een molenbiotoop

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. De eigenaar en molenaar van de Wimmenumermolen heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een potstal op een perceel nabij de molen. De eiser stelt dat het bouwplan een onaanvaardbare invloed heeft op de werking van de molen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van de eiser, afgezet tegen die van de derde-partij, onvoldoende zwaarwegend zijn om tot schorsing van het besluit te komen. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de bouw van de potstal onomkeerbare gevolgen zal hebben voor de molen en dat de invloed op de windvang marginaal is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/700
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 maart 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Visser).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Veebedrijf [naam 1] B.V.,te Beverwijk, gemachtigde: mr. O.H. Minjon.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een potstal op het perceel [perceel] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016. Verzoeker is verschenen, vergezeld van [naam 2] van vereniging De Hollandsche Molen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is vertegenwoordigd door
[naam 3] , bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Het voorliggende verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan in het kader van het beroep dat verzoeker heeft ingesteld tegen het besluit van 17 december 2015 tot verlening van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een potstal op het perceel [perceel] (hierna: het perceel). Dit perceel ligt in de nabijheid van de Wimmenumermolen , een rijksmonument waarvan verzoeker eigenaar en tevens molenaar is.
1.2.
Vanwege de gedeeltelijke vernietiging van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Zuid’ van 2 juli 2013 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 oktober 2014 gelden thans zowel enkele planvoorschriften uit dit bestemmingsplan, als delen van het voorgaande bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 1998’. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1998’ vanwege de bouwhoogte en omdat buiten het bouwvlak wordt gebouwd (artikel 6, derde lid, onder a en b, van de planvoorschriften). Voorts is het bouwplan in strijd met artikel 33.1 van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Zuid’, omdat het bouwplan binnen de vrijwaringszone rondom de Wimmenumermolen is gelegen. De bestreden omgevingsvergunning is met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo verleend voor gebruik in strijd met alle genoemde planvoorschriften. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting richt het beroep - en daarmee samenhangend het verzoek - van verzoeker zich tegen de afwijking van de regels in artikel 33.1 van het bestemmingsplan over de vrijwaringszone (molenbiotoop) met het oog op de Wimmenumermolen .
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat gelet op het feit dat het verzoek hangende beroep bij de bestuursrechter is gedaan, de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd is om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien zij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter partijen reeds voorgehouden dat zij in dit geval van deze bevoegdheid geen gebruik zal maken. Daarvoor is redengevend, zoals ter zitting ook al is besproken, dat naast het beroep van verzoeker tegen het besluit van 17 december 2015 tevens beroep is ingesteld door de Vereniging De Hollandsche Molen, de Molenstichting Alkmaar e.o. en de Stichting tot behoud Wimmenumermolen . Nu het niet wenselijk is deze beroepen tegen hetzelfde besluit separaat te behandelen en te beoordelen, zal de voorzieningenrechter geen gebruik maken van haar bevoegdheid om op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kort te sluiten. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter partijen in dit verband reeds medegedeeld dat de behandeling van de beroepen bij de huidige stand van zaken zal plaatsvinden door een meervoudige kamer op de zitting van 3 juni 2016. Gelet hierop ligt de vraag voor of een ordemaatregel thans noodzakelijk is. Aldus zal de voorzieningenrechter haar oordeel beperken tot een belangenafweging. Voor zover daarbij tevens een beoordeling plaatsvindt van de inhoud van de zaak, betreft dit uitdrukkelijk slechts een voorlopig oordeel, waaraan de rechtbank in de bodemza(a)k(en) niet gebonden is.
3.1.
Derde-partij voert een veebedrijf op het perceel. Ten behoeve van de door de Agrarische beoordelingscommissie noodzakelijk geachte uitbreiding van dit bedrijf is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een als potstal uitgevoerde melkveestal, die plaats biedt aan 176 stuks melkvee en 80 stuks jongvee. Ter zitting is desgevraagd namens vergunninghouder aangegeven dat ten aanzien van de bouw een aannemingsovereenkomst is gesloten met een uiterste opleverdatum van 1 september 2016 en dat voorts de koeien, die reeds zijn betaald, per 1 september 2016 zullen worden geleverd. Doordat de realisatie van de potstal vanwege de langdurige procedures in het kader van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Zuid’ al vertraging heeft opgelopen, is (verder) uitstel volgens verzoeker niet mogelijk zonder de bedrijfsvoering in gevaar te brengen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker aldus belang heeft bij gebruikmaking van de verleende omgevingsvergunning.
3.2.
Verzoeker heeft desgevraagd aangevoerd dat zijn belang in schorsing van de verleende omgevingsvergunning erin is gelegen dat de bouw van de potstal onomkeerbare gevolgen zal hebben voor de windvang van de Wimmenumermolen en voor de landschappelijke inpassing.
3.3.
Van de door verzoeker gestelde onomkeerbare gevolgen is de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet in welke onomkeerbare gevolgen de bouw van de potstal oplevert met betrekking tot de landschappelijke inpassing. Voor wat betreft de windvang heeft verweerder gemotiveerd gesteld dat het bouwplan slechts een marginale invloed heeft op de windvang van de Wimmernumermolen . In dat verband heeft verweerder er onder meer op gewezen dat de molen 360 graden inzetbaar is en dus kan werken op elke mogelijke windstand. Uitgaande hiervan is een afname van de cirkel met 8 graden als gevolg van het bouwplan aan te merken als marginaal, aldus verweerder. De belemmerende bebouwing staat voorts op grote afstand van de molen, aan de rand van de 400 meter biotoop. Hoewel de bebouwing een factor 2,7 hoger is dan op grond van de planvoorschriften is toegestaan, maakt dit volgens verweerder niet dat reeds daarom vast staat dat de werking van de molen door de bouwhoogte wordt beperkt. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat in de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een molenbiotoop van slechts 200 meter wordt gehanteerd. Desgevraagd heeft HHNK aan verweerder bericht dat buiten de molenbiotoop van 200 meter bebouwing kan worden opgericht, omdat vrees voor verstoring van de werking van waterstaatswerken zoals molens in dat geval niet gerechtvaardigd is. Bovendien heeft HHNK aangegeven dat het naastgelegen elektrische gemaal normaliter voldoende is voor de bemaling van de polder. Verweerder concludeert dan ook dat de beoogde bebouwing niet van wezenlijke en onaanvaardbare invloed is op de windvang van de Wimmenumermolen . De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker het voorgaande vooralsnog onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en daarmee onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er wel degelijk sprake is van onaanvaardbare invloed van het bouwplan op de werking van de molen en daarmee van de door verzoeker gestelde onomkeerbare gevolgen. Verzoeker heeft bijvoorbeeld geen (actueel) onderzoek of berekeningen overgelegd met betrekking tot specifiek de Wimmenumermolen in relatie tot dit bouwplan die een ander licht op verweerders standpunt kunnen werpen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat zij slechts acht kan en mag slaan op hetgeen verzoeker heeft aangevoerd en in het geding heeft gebracht, en niet op hetgeen de anderen die beroep tegen de omgevingsvergunning hebben ingesteld in het kader van hun beroep naar voren hebben gebracht. Verzoekers standpunt dat de Wimmenumermolen sinds het maalvaardig maken in 1967 in totaal 52 keer is ingezet zegt uitsluitend iets over de noodzaak van de functionaliteit van de molen, maar niet over de invloed van het bestreden bouwplan op de windvang en kan het oordeel derhalve niet anders maken.
3.4.
Alles overziend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoeker, afgezet tegen de belangen van de derde-partij, onvoldoende zwaarwegend zijn om te besluiten tot schorsing van het besluit van 17 december 2015. Er is daarom geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afwijzen.
4. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.