ECLI:NL:RBNHO:2016:5451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 959
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening sluiting woning op grond van de Opiumwet na aantreffen van drugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, de hoofdbewoonster van een woning in Heemskerk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om haar woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na de vondst van XTC-pillen en Crystal Meth in de woning tijdens een politieonderzoek naar haar ex-partner. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft verweerder de gelegenheid gegeven om de uitvoering van de sluiting met vier weken uit te stellen, zodat verzoekster tijd heeft om vervangende woonruimte te vinden voor haar en haar kinderen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het algemeen belang van handhaving zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verzoekster en haar kinderen, ondanks de traumatische ervaring van de huiszoeking en de hulpbehoevendheid van de kinderen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de hoofdbewoonster voor de situatie in de woning en de noodzaak van handhaving van de Opiumwet. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/959
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2016 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K.G.O. Afriyieh),
en

de burgemeester van Heemskerk, verweerder

(gemachtigde: L. Offerman en B. Stuifbergen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat haar huurwoning aan [adres] voor de duur van drie maanden wordt gesloten.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk op 7 april 2016 uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 15 oktober 2015 heeft de Politie Eenheid Noord-Holland in verband met de aanhouding van [naam 1] , ex-partner van verzoekster, onderzoek gedaan naar bezit van munitie en vuurwapens in de woning aan [adres] . Verzoekster is de hoofdbewoonster van deze woning. Tijdens dit onderzoek is in de slaapkamer in een kast een zakje met 10 MDMA/XTC-pillen aangetroffen. In de berging behorende bij de woning is in een trommel van de vaatwasser een ingepakte rol met 980 gram Crystal Meth, waarvan Amfetamine het werkzame bestanddeel is, aangetroffen. De politie Eenheid Noord-Holland heeft naar aanleiding van deze bevindingen een bestuurlijke rapportage opgesteld voor verweerder.
3. Verweerder heeft in het voorgaande aanleiding gezien om de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden te sluiten. Ook al zouden de 10 XTC-pillen die zijn aangetroffen voor eigen gebruik zijn, zoals verzoekster in haar zienswijze heeft betoogd, dan levert de aangetroffen hoeveelheid Crystal Meth voldoende grondslag op voor de sluiting. Verzoekster is als hoofdbewoonster verantwoordelijk voor hetgeen zich in de woning afspeelt en heeft onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat er in haar woning drugs worden opgeslagen dan wel verhandeld, aldus verweerder. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid en het feit dat geen sprake is van recidive geldt op grond van dit beleid een sluitingsduur van drie maanden. Artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) noch artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) staan in dit geval aan handhaving in de weg, aldus verweerder. Het persoonlijk belang van verzoekster en haar kinderen weegt in het onderhavige geval volgens verweerder niet op tegen het algemeen belang dat is gediend met handhaving.
4. Eerst ter zitting heeft verzoekster aangevoerd dat haar kinderen - en met name haar jongste kind - de huiszoeking door de politie als traumatisch hebben ervaren. Verzoekster heeft reeds via een maatschappelijk werker op school hulp gezocht voor haar jongste kind. Zelf kampt verzoekster met twee stoornissen, waarvoor zij hulp krijgt via GGZ. Zij heeft in verband met de sluiting van de woning ook contact met [naam 2] . Verzoekster stelt dat haar kinderen in het uiterste geval bij hun vader terecht kunnen, maar dat dit geen wenselijke situatie is.
5. Gemachtigde van verweerder heeft in reactie daarop aangegeven dat het uitgangspunt is dat de sluiting van de woning doorgang vindt, maar dat er de bereidheid bestaat om de sluiting uit te stellen tot vier weken na de beslissing van de voorzieningenrechter, zodat verzoekster nog enige tijd heeft om vervangende woonruimte te vinden voor de duur van de sluiting. In dit verband heeft verweerder aangegeven dat op korte termijn een gesprek kan plaatsvinden met medewerkers van de afdeling handhaving en een sociaal team, om verzoekster te begeleiden bij het vinden van vervangende woonruimte voor haar en haar kinderen. Daarbij kan de medische situatie van de kinderen tevens onder de aandacht worden gebracht door verzoekster, die daar wel schriftelijke gegevens over dient mee te brengen.
6. Gelet op het voorgaande is het spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter komen te vervallen, nu verweerder heeft toegezegd dat de begunstigingstermijn met vier weken wordt verlengd. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt om die reden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat verweerder de begunstigingstermijn heeft verlengd op basis van hetgeen door verzoekster eerst ter zitting naar voren is gebracht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.