In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige door zijn meemoeder. De verzoekster, die in een huwelijk was met de biologische moeder van het kind, heeft het verzoek ingediend omdat de moeder in 2012 is overleden en zij geen toestemming meer kon geven voor de erkenning. De minderjarige, geboren in 2010, is verwekt met behulp van een bekende donor die het kind niet heeft erkend. De verzoekster heeft voogdij over het kind op grond van artikel 1:253x lid 1 BW, maar wenst nu ook juridisch erkend te worden als ouder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de erkenning in het belang van het kind is, nu de verzoekster en de moeder samen het kind hebben verzorgd en opgevoed. De rechtbank heeft de Wet lesbisch ouderschap in overweging genomen, die het mogelijk maakt dat de levensgezel van de moeder vervangende toestemming kan vragen voor erkenning. De bekende donor heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek en de bijzondere curator heeft geadviseerd het verzoek toe te wijzen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de juridische band tussen de verzoekster en het kind erkend moet worden, en heeft de vervangende toestemming verleend.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzoekster, na erkenning, automatisch het ouderlijk gezag over het kind zal uitoefenen, zonder dat daar een aparte beslissing voor nodig is. De rechtbank heeft het verzoek tot erkenning toegewezen en de overige verzoeken afgewezen.