Op 8 juli 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 april 2016 op Schiphol werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De verdachte, afkomstig uit Argentinië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op weg naar Zwitserland en had cocaïne verstopt in zijn kleding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd, ondanks zijn bewering dat hij dacht aarde- of zandmonsters te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij cocaïne vervoerde, gezien de omstandigheden waaronder hij was benaderd en de bekende methoden van drugssmokkel vanuit Zuid-Amerika. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd een bedrag van 550 USD verbeurd verklaard, dat de verdachte had ontvangen voor het drugstransport, en werd 300 USD aan de verdachte teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.