ECLI:NL:RBNHO:2016:5927

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
15/820254-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol met verbeurdverklaring van geld

Op 8 juli 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 april 2016 op Schiphol werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De verdachte, afkomstig uit Argentinië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op weg naar Zwitserland en had cocaïne verstopt in zijn kleding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd, ondanks zijn bewering dat hij dacht aarde- of zandmonsters te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij cocaïne vervoerde, gezien de omstandigheden waaronder hij was benaderd en de bekende methoden van drugssmokkel vanuit Zuid-Amerika. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd een bedrag van 550 USD verbeurd verklaard, dat de verdachte had ontvangen voor het drugstransport, en werd 300 USD aan de verdachte teruggegeven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820254-16 (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2016
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Argentinië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Perrels, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een
(ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is vrijspraak van de opzettelijke invoer van cocaïne bepleit.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 3 april 2016 te luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, kregen de verbalisanten een security melding omtrent een persoon die mogelijk cocaïne rondom zijn middel zou vervoeren. Ter plaatse is verdachte, die vanuit Chili – via Argentinië – naar Nederland was afgereisd, aan een lijfsvisitatie onderworpen. Een verbalisant voelde ter hoogte van het middel van verdachte een abnormale verdikking en verharding. Toen verdachte desgevraagd zijn broek naar beneden had gedaan, zag de verbalisant dat hij een bruinkleurige korte broek aan had, die abnormale verdikkingen vertoonde. Nadat verdachte de korte broek had uitgetrokken, nam de verbalisant deze ter hand en voelde dat de korte broek abnormaal zwaar aanvoelde. Vervolgens is met behulp van een fretboortje een opening in de korte broek gemaakt. Bij het terugtrekken van het fretboortje bleef aan het uiteinde daarvan een witte substantie kleven. De daaropvolgende MMC-cocaïne test van de aangetroffen witte stof gaf een positieve kleurreactie. [2]
Bij nader onderzoek is gebleken dat in de bruine korte broek nog eenzelfde bruine korte broek was vastgenaaid. Na het opensnijden van de buitenste korte broek, troffen de verbalisanten vier pakketten aan, die zijn onderverdeeld in de categorieën A tot en met D. Bij de MMC-cocaïne testen van de aangetroffen stof van deze categorieën trad telkens een positieve kleurreactie op. Het totale nettogewicht van de aangetroffen stof bedraagt 1773,8 gram. Vervolgens zijn vier representatieve monsters ter analyse overgebracht naar het Douane Laboratorium. [3] Het Douane Laboratorium heeft bevestigd dat de aangeboden materialen cocaïne bevatten. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij in een restaurant in Iquique (Chili) werd benaderd door een hem onbekend persoon genaamd Pepe, die vroeg of verdachte geld wilde verdienen door iets naar Zwitserland te brengen. Verdachte moest dit vervoeren met behulp van een korte broek en kon daarvoor een beloning van 5.000 USD tegemoet zien. Verdachte heeft daaromtrent geen vragen gesteld. Verder heeft Pepe verdachte 550 USD handgeld gegeven en het ticket betaald. Ook heeft hij een foto van verdachte gemaakt ten behoeve van de persoon die verdachte zou opvangen in Zwitserland. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij weet dat er vanuit Zuid-Amerikaanse landen cocaïne wordt gesmokkeld. [5]
3.4.
Bewijsoverweging
Door de raadsman is onder meer aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de invoer van de bij hem aangetroffen cocaïne had, aangezien verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij aarde- of zandmonsters moest transporteren. Doordat verdachte volledig was gefixeerd op en verblind door de reis naar Zwitserland, heeft hij zich niet gerealiseerd dat hij iets onoorbaars deed of dat daartoe een aanmerkelijke kans bestond. De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte hoogstens een schuldverwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat Zuid-Amerikaanse landen dienen als uitvalsbasis voor drugstransporten, in het bijzonder cocaïne, en dat deze drugs veelal per vliegtuig naar Europa wordt gesmokkeld. Verdachte was hiervan ook op de hoogte. Verder heeft verdachte verklaard dat hij in een restaurant werd benaderd door een hem onbekend persoon om een geprepareerde korte broek te transporteren naar Zwitserland en dat hij daarvoor een beloning van 5.000 USD zou krijgen. De rechtbank overweegt dat het bekend is dat op deze wijze verdovende middelen plegen te worden gesmokkeld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, nu hij onder de gegeven verdachte omstandigheden geen verdere vragen heeft gesteld over de inhoud van de geprepareerde korte broek noch zich anderszins heeft vergewist van de inhoud daarvan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een hoeveelheid cocaïne, te weten 1773,8 gram, binnen het grondgebied van Nederland bracht. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij de veronderstelling van verdachte omtrent de inhoud van de geprepareerde korte broek, bij gebreke van een nadere (feitelijke) onderbouwing daarvan, niet aannemelijk acht.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne Nederland heeft ingevoerd. Het vrijspraakverweer wordt verworpen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 5 van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – met inachtneming van de leeftijd van verdachte – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1773,8 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De door de officier van justitie geëiste straf houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan en wijkt in lichte mate af van de straf die volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet in de gevorderde leeftijd van verdachte echter aanleiding om daarvan nader af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.4.
Het inbeslaggenomen geldbedrag
Het standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het nog openstaande beslag vordert de officier van justitie verbeurdverklaring van een bedrag van 550 USD, omdat verdachte dit geldbedrag heeft gekregen van zijn opdrachtgever ten behoeve van het drugstransport, en teruggave van 300 USD aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich verenigen met de door de officier van justitie gevorderde afwikkeling van het beslag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag ter hoogte van 550 USD dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat aan verdachte toebehorende geld is begaan of voorbereid.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van 300 USD aan verdachte, aangezien het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf (12) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag van 300 USD;
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van 550 USD.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.J. Karemaker, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2016.
mr. R.J.J. Karemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal d.d. 3 april 2016 (dossierpagina’s 3 en 4).
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met fotobijlage d.d. 3 april 2016 (dossierpagina’s 33 en 34).
4.Een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 5 april 2016 met laboratoriumnummer 3676 X 16, opgesteld door drs. [deskundige] (los opgenomen).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2016 (dossierpagina’s 13-17) en de op 24 juni 2016 ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte.