ECLI:NL:RBNHO:2016:5928

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
15/820248-16 en 16/086038-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van invoer van cocaïne en strafoplegging met bijzondere voorwaarden

Op 8 juli 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Visser, en de verdediging door raadsman mr. M.A.J. van der Klaauw. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 24 juni 2016 heeft de verdachte bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de medeverdachte, waardoor de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging is vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk invoeren van 1716,3 gram cocaïne, wat schadelijk is voor de gezondheid en vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problemen met huisvesting en financiën, en de aanbevelingen van de reclassering. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 16 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft deze eis gevolgd, maar met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.

Daarnaast heeft de rechtbank een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, maar deze omgezet in een taakstraf van 56 uur. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/820248-16 en 16/086038-14 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2016
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.J. van der Klaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’.
3.3.
Partiële vrijspraak
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de stukken van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten opleveren voor de vaststelling dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte bij de invoer van de bij hen afzonderlijk aangetroffen hoeveelheden cocaïne, zodat verdachte van dat bestanddeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding ([verdachte]) d.d. 1 april 2016 met fotobijlage (PL27RP/16-027126);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen ([verdachte]) d.d. 1 april 2016 (PL27RP/16-027126);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium ([verdachte]) d.d. 5 april 2016 met laboratoriumnummer 3678 X 16, opgesteld door drs. [deskundige] (los opgenomen);
  • een schriftelijk bescheid, zijnde de MEMO: voorstel versnelling doorlooptijden Schiphol-drugszaken d.d. 2 november 2015.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 5 van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) maanden waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te worden verbonden, aldus de officier van justitie.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – gelet op het feit dat verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven, de positie waarin verdachte verkeert en de omstandigheid dat hij geen antecedenten ten aanzien van de Opiumwet op zijn strafblad heeft staan – een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden op te leggen in combinatie met een kort onvoorwaardelijk strafdeel, zodat verdachte spoedig zijn leven op orde kan stellen. De raadsman en verdachte kunnen zich vinden in de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het daar besproken adviesrapport van Reclassering Nederland d.d. 21 juni 2016 omtrent verdachte is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1716,3 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft kennis genomen van voornoemd adviesrapport, waaruit – samengevat – blijkt dat verdachte kampt met problemen op diverse leefgebieden. Verdachte beschikt niet over stabiele huisvesting, heeft geen dagbesteding en zijn financiële situatie is zorgelijk. De reclassering acht ondersteuning op deze leefgebieden geïndiceerd. Verder is de reclassering van mening dat, hoewel er geen aanwijzingen zijn voor problematisch drugsgebruik, dit wel een aandachtspunt dient te zijn gedurende het toezicht. Daarnaast acht de reclassering een ambulante behandeling noodzakelijk om enerzijds meer inzicht te verkrijgen in de denkpatronen van verdachte en anderzijds verdachtes oplossingsvaardigheden te vergroten op het moment dat zich problemen voordoen in zijn leven. Daarbij zal tevens worden onderzocht of sprake is van een onderliggende psychische problematiek. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een opiumwetdelict is veroordeeld.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De door de officier van justitie geëiste straf houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank ziet in hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om daarvan af te wijken en acht de straf, zoals die door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij acht de rechtbank tevens oplegging van de door de reclassering voorgestelde voorwaarden noodzakelijk, teneinde verdachte begeleiding te bieden bij het weer op de rails te krijgen van zijn leven om op die manier het recidiverisico te verminderen.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 11 juli 2014 in de zaak met parketnummer 16/086038-14 heeft de politierechter te Almere verdachte ter zake van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier (4) weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 23 september 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 26 juli 2014 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, maar zal daarbij bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van na te noemen aantal uren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, en 14c van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zestien (16) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (6) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
stelt daarbij als
algemene voorwaardendat verdachte:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt daarbij als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
- medewerking verleent aan een ambulante behandeling gericht op delictpreventie – daaronder begrepen diagnostiek – bij De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in dat kader door of namens de zorginstelling worden gegeven;
- medewerking verleent aan het realiseren van een passende dagbesteding in de vorm van betaald werk dan wel vrijwilligerswerk met behoud van uitkering, voor zover hij zelf geen passende dagbesteding kan regelen;
- medewerking verleent aan het realiseren van een stabiele financiële situatie, ook indien zulks inhoudt het meewerken aan een schuldhulpverleningstraject;
- zich, indien van toepassing, actief zal inzetten voor het vinden en behouden van passende huisvesting;
- toelaat dat hij wordt gecontroleerd op zijn middelengebruik, voor zover daartoe aanleiding bestaat en/of zijn gebruik het behalen van zijn doelen in de weg staat,
geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vordering tot tenuitvoerlegging
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 16/086038-14, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Almere d.d. 11 juli 2014, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van zesenvijftig (56) uren, subsidiair achtentwintig (28) dagen vervangende hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. ten Bos, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. R.J.J. Karemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2016.
mr. R.J.J. Karemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.