ECLI:NL:RBNHO:2016:5929

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
15/820247-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via luchthaven Schiphol door verdachte

Op 1 april 2016 vond op luchthaven Schiphol een verscherpte controle plaats op vlucht OR362 vanuit Aruba. Verdachte, geboren in Iran en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd aangehouden met een rugtas waarin flacons met cocaïne waren aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte wegens het ontbreken van opzet. De rechtbank oordeelde dat verdachte opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland had gebracht, ondanks de verdediging dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de flacons. De rechtbank achtte de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij wist dat zich cocaïne in de flacons bevond. De rechtbank verklaarde het feit bewezen en legde een gevangenisstraf van acht maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank benadrukte dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne bestemd was voor verdere verspreiding en dat de handel in cocaïne gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820247-16 (P)
Uitspraakdatum: 8 juli 2016
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Iran),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Almere te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.C. van Hoogmoed, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit, wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de opzettelijke invoer van cocaïne. Verdachte kan hoogstens een schuldverwijt worden gemaakt.
3.3.
Partiële vrijspraak
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de stukken van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten opleveren voor de vaststelling dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte bij de invoer van de bij hen afzonderlijk aangetroffen hoeveelheden cocaïne, zodat verdachte van dat bestanddeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 1 april 2016 te luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, vond een verscherpte controle plaats op vlucht OR362 vanuit Aruba. Daarbij werd de ruimbagage van verdachte, zijnde een zwarte rugtas, aan een inspectie onderworpen. In het voorvak van de rugtas werd een rode plastic tas aangetroffen met daarin twee flacons. De verbalisant heeft vervolgens de paarse flacon met het opschrift “Dove” ter hand genomen en de dop geopend. Toen de verbalisant met een satéprikker in de flacon prikte, voelde hij een verharding. Na verwijdering van de inhoud van de flacon, bestaande uit een crème-achtige vloeistof, voelde de verbalisant dat de flacon abnormaal zwaar aanvoelde. Vervolgens heeft de verbalisant de onderkant van de flacon opengesneden, waarna hij een transparant pakket zag met daarin een crèmekleurige substantie. Hierop heeft de verbalisant de andere flacon, zijnde een witte flacon met de opdruk “Instituto Espanol”, ter hand genomen en voelde dat deze abnormaal zwaar aanvoelde. In het pakket dat is aangetroffen in de flacon met het opschrift “Dove” is met behulp van een fretboortje een opening gemaakt. Bij het terugtrekken van het fretboortje bleef daaraan een crèmekleurige substantie kleven. De MMC-cocaïne test van de aangetroffen substantie gaf een positieve kleurreactie. [2]
Vervolgens zijn de aangetroffen flacons nader onderzocht. Daarbij is de onderzijde van de witte flacon met het opschrift “Instituto Espanol” opengesneden. Ook in die flacon werd een transparant pakket aangetroffen. De aangetroffen pakketten zijn hierop getest met MMC-cocaïne testsets, waarbij in beide gevallen een positieve kleurreactie optrad. Het totale nettogewicht van de aangetroffen substantie, uitgaande van een percentage van 80% bij pastavormige cocaïne [3] , bedraagt 887,2 gram. Twee representatieve monsters zijn vervolgens ter analyse overgebracht naar het Douane Laboratorium. [4] Het Douane Laboratorium heeft bevestigd dat de aangeboden pastavormige materialen cocaïne bevatten. [5]
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) heeft verklaard dat hij in een café in Nijmegen werd benaderd door de drugsorganisatie om als koerier te fungeren en enkel naar Aruba is afgereisd om cocaïne naar Nederland te smokkelen. [medevedachte] is ongeveer 4,5 week voor hun aanhouding voorgesteld aan verdachte – die hij alleen kent van naam – door de drugsorganisatie, omdat het niet de bedoeling was dat hij alleen naar Aruba zou reizen. Indien zij bij de douanecontrole zouden worden aangehouden, moesten zij van de drugsorganisatie het verhaal vertellen dat zij bevriend zijn en elkaar hebben leren kennen in een kapperszaak in Nijmegen. Tot slot heeft [medeverdachte] verklaard dat hij niets afweet van de flacons met cocaïne die in de bagage van verdachte zijn aangetroffen. [6]
3.5.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte – inhoudende dat hij de zich in zijn rugtas bevindende flacons voor medeverdachte [medeverdachte] heeft meegenomen omdat deze geen ruimte meer had in zijn sporttas – geloofwaardig is. Verdachte had geen wetenschap van de cocaïne die in de flacons is aangetroffen. De raadsvrouw wijst in dat verband op het feit dat verdachte uit eigen beweging de hem toebehorende zwarte rugtas heeft aangewezen, terwijl daaraan een bagagelabel met de naam [medeverdachte] was bevestigd, hetgeen niet logisch is als je wetenschap hebt van de cocaïne. Verder is de verklaring van verdachte consistent. Bovendien heeft medeverdachte [medeverdachte] er belang bij om de flacons aan verdachte toe te schrijven, vanwege het gewicht aan cocaïne waarvoor hij verantwoordelijk wordt gehouden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanwezigheid van opzet het volgende.
In zaken als deze, waar bij de inreis in de hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, geldt het uitgangspunt dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend pleegt te zijn en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Dit is slechts anders indien op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat een passagier niet met de inhoud bekend was en daarmee ook niet bekend had behoren te zijn. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in deze zaak niet is gebleken.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat medeverdachte [medeverdachte] direct na zijn aanhouding een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, waarmee hij in eerste instantie zichzelf strafrechtelijk belast. Zo verklaart medeverdachte [medeverdachte] onder meer dat de drugsorganisatie hem en verdachte had geïnstrueerd dat zij het verhaal moesten ophouden dat zij vrienden van elkaar zijn en elkaar hebben leren kennen in een kapperszaak, teneinde geloofwaardig over te komen. Deze verklaring wordt ondersteund door het feit dat verdachte bij zijn aanhouding eenzelfde verhaal over een langer bestaande vriendschap met medeverdachte [medeverdachte] en een ontmoeting met hem in een kapperszaak heeft verteld. De rechtbank acht de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] mede daarom betrouwbaar en ziet geen reden om aan diens verklaring te twijfelen. De op zichzelf staande verklaring van verdachte acht de rechtbank daarentegen ongeloofwaardig en zal als zodanig terzijde worden geschoven. De rechtbank acht het immers onwaarschijnlijk dat de geprepareerde flacons met een relatief beperkte omvang en gewicht niet meer in de door medeverdachte [medeverdachte] gebruikte sporttas (foto 4, die als bijlage achter het proces-verbaal van aanhouding van [verdachte] d.d. 1 april 2016 is gevoegd) zouden passen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van enig plausibel motief bij medeverdachte [medeverdachte] om verdachte valselijk te beschuldigen van het onderhavige feit. In dat verband heeft de rechtbank meegewogen dat medeverdachte [medeverdachte] – een bodypacker – volledige openheid van zaken heeft gegeven in zijn eigen zaak en bovendien heeft verklaard dat hij zoveel mogelijk cocaïne wilde smokkelen en aanvankelijk meer cocaïne op zijn lichaam wilde laten plakken nu hij daarvoor voldoende plek had, maar dat de drugsorganisatie niet meer cocaïne had. In dat licht acht de rechtbank het niet aannemelijk dat medeverdachte [medeverdachte] geprepareerde flacons, met daarin een relatief gering gewicht aan cocaïne in vergelijking met de door hemzelf op zijn lichaam vervoerde hoeveelheid, aan verdachte zou hebben meegegeven, terwijl hij dit ook zelf had kunnen en kennelijk ook had willen vervoeren. Tot slot overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat verdachte diens eigen bagage met daarin de geprepareerde flacons heeft aangewezen, aan het voorgaande niet afdoet.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaring van verdachte ongeloofwaardig is en dat hij wist dat zich in de door hem meegenomen flacons cocaïne bevond. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte aldus opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 april 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 5 van de Opiumwet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om – indien en voor zover opzet aanwezig wordt geacht – verdachte enkel verantwoordelijk te houden voor het bij hem aangetroffen gewicht aan cocaïne.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 887,2 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De door de officier van justitie geëiste straf houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is begaan en is in overeenstemming met hetgeen volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet in hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding daarvan af te wijken en acht de straf, zoals die door de officier van justitie is geëist, passend en geboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
acht (8) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. ten Bos, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. R.J.J. Karemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2016.
mr. R.J.J. Karemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding ([verdachte]) d.d. 1 april 2016 met fotobijlage (PL27RP/16-027123).
3.Een schriftelijk bescheid, zijnde de MEMO: voorstel versnelling doorlooptijden Schiphol-drugszaken d.d. 2 november 2015.
4.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen ([verdachte]) d.d. 1 april 2016 met fotobijlage (PL27RP/16-027123).
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium ([verdachte]) d.d. 5 april 2016 met laboratoriumnummer 3673 X 16, opgesteld door drs. [deskundige] (los opgenomen).
6.Proces-verbaal van verhoor ([medeverdachte]) d.d. 3 april 2016 (PL27RP/16-027126).