ECLI:NL:RBNHO:2016:5962

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
15/821204-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte te Schiphol

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 december 2015 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, geboren in Groningen en thans gedetineerd in Alphen aan den Rijn, heeft het feit bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, en de rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal en deskundigenrapporten, het feit bewezen verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 38 maanden geëist, maar de verdediging pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar zag geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke strafmaat voor dit soort delicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821204-15 (P)
Uitspraakdatum: 13 juni 2016
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 mei 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Groningen,
wonende te [adres] (Suriname),
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.S. Heij en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 30 december 2015 (dossierpagina’s 3 en 4);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met fotobijlage d.d. 31 december 2015 (dossierpagina’s 38-55, waarvan de laatste bladzijden niet zijn doorgenummerd);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 8 februari 2016 met zaaknummer 2016.01.11.099, opgesteld door ing. [deskundige] (los opgenomen).
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 december 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtendertig (38) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de door de officier van justitie geëiste straf hem te hoog voorkomt. Hij heeft onder meer aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, namelijk dat verdachte onder druk stond en in heel lastige omstandigheden verkeerde. Verder past de geëiste straf meer bij een gewicht van vijf kilogram, terwijl het door verdachte ingevoerde gewicht – 4,4 kilogram – dichterbij een gewicht van 4 kilogram ligt. Verdachte komt niet in aanmerking voor strafonderbreking en wil graag zo snel mogelijk terugkeren naar Suriname. De raadsman verzoekt de rechtbank om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een lange proeftijd in combinatie met een bijzondere voorwaarde die ertoe strekt dat het verdachte zo lang mogelijk zo moeilijk mogelijk wordt gemaakt te recidiveren. Daarbij heeft de raadsman ook erop gewezen dat verdachte in detentie een positieve draai aan zijn leven probeert te geven, bijvoorbeeld door opleidingsmogelijkheden met beide handen aan te pakken.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het daar besproken door Reclassering Nederland opgestelde voorlichtingsrapport omtrent verdachte d.d. 11 mei 2016.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 4,4 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft acht geslagen op bovengenoemd voorlichtingsrapport omtrent verdachte, waaruit onder meer blijkt dat verdachte hulp nodig heeft bij het opbouwen van zijn leven. Verdachte heeft aangegeven dat hij na detentie teruggaat naar Suriname. De reclassering ziet daardoor geen mogelijkheid een toezicht met bijzondere voorwaarden te adviseren, omdat dit niet kan worden overgedragen naar Suriname. De reclassering adviseert derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De rechtbank overweegt dat de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting voor opzettelijke overtreding van het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36-38 maanden bij een gewicht van
4000-5000 gram, indien sprake is van een zogenoemde drugskoerier.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de
hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf, hetgeen in het geval van verdachte neerkomt op een gevangenisstraf voor de duur van – naar beneden afgerond – 36 maanden. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding om ten gunste dan wel ten nadele van verdachte af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – in de justitiële documentatie van verdachte geen aanleiding voor een hogere strafoplegging, nu deze documentatie betrekking heeft op delicten die inmiddels lange tijd geleden zijn gepleegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zesendertig (36) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Kuiper, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. R. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2016.