ECLI:NL:RBNHO:2016:6032

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
20 juli 2016
Zaaknummer
C/1524524/HA RK 16/109
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 20 juli 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingsprocedure C/1524524/HA RK 16/109, het verzoek tot wraking van de rechter afgewezen. Verzoeker had op 28 juni 2016 schriftelijk verzocht om wraking van de rechter in de hoofdzaak, die betrekking had op een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk. De wrakingsgrond was gebaseerd op de eerdere uitspraak van de rechter in een vergelijkbare zaak, waarbij verzoeker zich niet kon vinden in de behandeling en de uitspraak van de rechter. Tijdens de openbare zitting op 6 juli 2016 is het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de rechter zijn gehoord.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in deze of toekomstige zaken schade zou kunnen lijden. De rechtbank benadrukt dat de enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak een onwelgevallige uitspraak heeft gedaan, niet kan worden gerekend tot feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De rechtbank concludeert dat er geen objectieve of subjectieve redenen zijn voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn, en wijst het verzoek tot wraking af.

De beslissing is gegeven door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C15/245334 / HA RK 16/113
Beslissing van 20 juli 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
Het verzoek is gericht tegen:
[naam 1] ,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 28 juni 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie Bestuur, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 15/5557 PW, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank (wrakingskamer) van 6 juli 2016. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Verzoeker is in persoon verschenen. Voorts zijn namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk, wederpartij in de hoofdzaak, [naam 2] en [naam 3] verschenen.

2.Feiten

2.1.
Verzoeker heeft in de hoofdzaak beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Tevens is beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk (hierna: de verweerder) van 2 december 2015, verzonden op 4 december 2015. Het geschil betreft, kort gezegd, verzoekers rechten op grond van de Participatiewet.
2.2.
De rechter heeft eerder de zaak met als zaaknummer HAA 15/4328 PW, eveneens tussen verzoeker en de verweerder, behandeld. Die zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016 en de rechter heeft op 11 maart 2016 schriftelijk uitspraak gedaan.
Verzoeker heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
2.3.
In de hoofdzaak is de behandeling ter zitting bepaald op 28 juli 2016. Verzoeker is daarvan bij brief van 2 juni 2016 op de hoogte gesteld. Daarbij is ook medegedeeld dat de rechter die zaak zal behandelen.
2.4.
Bij brief van 6 juni 2016 heeft verzoeker gevraagd om wijziging van de datum en tijdstip van de zitting. Tevens heeft hij de rechter verzocht zich van de behandeling van de zaak te verschonen. Bij brief van 7 juni 2016 is aan verzoeker in antwoord op zijn bericht dat de rechter dat niet wenst te doen. Vervolgens is op 28 juni 2016 het wrakingsverzoek gedaan.

3.Beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
Verzoeker baseert zijn verzoek tot wraking op de uitspraak in de eerdere procedure HAA 15/4328, de behandeling door de rechter van die zaak en de gehanteerde uitspraaktermijn. Hij is het niet eens met de uitspraak van 11 maart 2016 en de wijze waarop de rechter die zaak ter zitting heeft behandeld. In zijn wrakingsverzoek is verzoeker ingegaan op zijn beroepsgronden in die zaak, en de in zijn ogen onjuiste beoordeling daarvan. De uitspraak is, in plaats van de aan het eind van de zitting aangekondigde zes weken, één week na de zitting gedaan. Verzoeker vindt dit onzorgvuldig. Verzoeker stelt dat in het proces-verbaal van de zitting dienaangaande ten onrechte is vermeld dat verzoeker er mee akkoord is gegaan dat vervroegd uitspraak gedaan kon worden. Het proces-verbaal is volgens verzoeker voorts niet volledig omdat een volgens verzoeker essentieel deel van zijn verklaring daarin niet is opgenomen.
Dit alles bij elkaar brengt volgens verzoeker met zich dat hij te maken heeft met een partijdige rechter. Hierdoor is een ‘fair trial’ illusoir. Er is sprake van objectieve partijdigheid of in elk geval van de schijn daarvan. Verzoeker wraakt daarom de rechter in de hoofdzaak en tevens in overige, ook toekomstige, zaken.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker het om meerdere redenen niet eens is met de inhoud van en de gang van zaken rondom de uitspraak in de procedure HAA 15/4328. De onderhavige wrakingsprocedure ziet echter niet op een beoordeling van de wijze van behandeling van die zaak en de inhoudelijke juistheid van die uitspraak. Voorts geldt volgens vaste rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak van de betrokkene een die betrokkene onwelgevallige uitspraak heeft gedaan, niet kan worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt is immers dat rechters in het algemeen, en dus ook deze rechter, in staat zijn om in iedere zaak een onbevangen oordeel te geven en iedere zaak, ook indien daarin dezelfde rechtsvragen aan de orde zijn als in een eerdere zaak, op zijn juridische merites te beoordelen. Dit behoort tot de normale, uit de benoeming van de rechter voortvloeiende taak. Door verzoeker zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de vrees rechtvaardigen dat, in afwijking van bedoeld uitgangspunt, de rechter in deze zaak niet meer tot het geven van een onbevangen oordeel in staat zou zijn.
Hierom kan deze wrakingsgrond niet slagen.
3.5.
De rechtbank merkt tenslotte nog op dat het proces-verbaal van de zitting een zakelijke weergave van het ter zitting verhandelde bevat. Het is geen verslag in extenso. De gestelde onjuistheid en onvolledigheid van het proces-verbaal van de zitting van 3 maart 2016 kan verzoeker desgewenst aan de orde stellen in het kader van het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, maar kan niet leiden tot de conclusie dat de rechter in die zaak partijdig was.
3.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in deze of toekomstige zaken schade zou kunnen lijden en derhalve geen grond voor wraking vormen. Verzoekers beleving dat ‘alles bij elkaar genomen’ de schijn van partijdigheid is gewekt, deelt de rechtbank niet. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat geen sprake is van (schijn) van partijdigheid van de rechter, zodat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
- beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team Bestuursrecht, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.I. de Vreese-Rood, voorzitter, mr. H.M. van Dam en mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van C.H. Kuiper, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016. [1]
griffier voorzitter

Voetnoten

1.Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.