In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man verzocht de rechtbank om de door hem te betalen partnerbijdrage op nihil te stellen of te verlagen, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden. Hij had per augustus 2015 zijn baan in Nederland opgezegd en was verhuisd naar Duitsland om samen te wonen met zijn nieuwe vriendin, met wie hij inmiddels een kind had. De man stelde dat zijn financiële situatie door deze veranderingen was verslechterd, waardoor hij niet meer in staat was om de afgesproken partnerbijdrage van € 577,00 per maand te betalen.
De vrouw voerde verweer en stelde dat de man bewust had afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat hij niet had voldaan aan de voorwaarden voor wijziging van de alimentatie. De rechtbank oordeelde dat de man bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant rekening had gehouden met zijn financiële situatie en dat de door hem gestelde gewijzigde omstandigheden niet voldoende waren om de partnerbijdrage te verlagen. De rechtbank wees het verzoek van de man af en oordeelde dat elk van de partijen de eigen proceskosten diende te dragen.
De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van de wijziging van omstandigheden niet alleen gekeken wordt naar de huidige situatie, maar ook naar de omstandigheden ten tijde van het sluiten van het convenant. De man had voldoende middelen om aan zijn onderhoudsplicht te voldoen, en de rechtbank concludeerde dat de man niet had aangetoond dat er sprake was van een significante wijziging die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigde.