ECLI:NL:RBNHO:2016:6223

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
C/15/234813 / FA RK 15-6891
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van omstandigheden en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man verzocht de rechtbank om de door hem te betalen partnerbijdrage op nihil te stellen of te verlagen, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden. Hij had per augustus 2015 zijn baan in Nederland opgezegd en was verhuisd naar Duitsland om samen te wonen met zijn nieuwe vriendin, met wie hij inmiddels een kind had. De man stelde dat zijn financiële situatie door deze veranderingen was verslechterd, waardoor hij niet meer in staat was om de afgesproken partnerbijdrage van € 577,00 per maand te betalen.

De vrouw voerde verweer en stelde dat de man bewust had afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat hij niet had voldaan aan de voorwaarden voor wijziging van de alimentatie. De rechtbank oordeelde dat de man bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant rekening had gehouden met zijn financiële situatie en dat de door hem gestelde gewijzigde omstandigheden niet voldoende waren om de partnerbijdrage te verlagen. De rechtbank wees het verzoek van de man af en oordeelde dat elk van de partijen de eigen proceskosten diende te dragen.

De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van de wijziging van omstandigheden niet alleen gekeken wordt naar de huidige situatie, maar ook naar de omstandigheden ten tijde van het sluiten van het convenant. De man had voldoende middelen om aan zijn onderhoudsplicht te voldoen, en de rechtbank concludeerde dat de man niet had aangetoond dat er sprake was van een significante wijziging die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/234813 / FA RK 15-6891
beschikking van 27 juli 2016 betreffende bijdrage in het levensonderhoud
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ),
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.B. Koppenberg, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.D. de Boer, kantoorhoudende te Berkhout.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 9 november 2015;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 4 januari 2016;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man van 26 april 2016, 14 juni 2016 en 5 juli 2015;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 26 april 2016 en 28 juni 2016.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 juli 2016 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. W.B. Koppenberg, en de vrouw bijgestaan door mr. R.D. de Boer.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van [datum] .
2.2
Uit dit huwelijk zijn twee inmiddels meerderjarige kinderen geboren.
2.3
In voormelde beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat het echtscheidingsconvenant dat partijen hebben gesloten en dat door de man op 22 mei 2015 is ondertekend, deel uitmaakt van die beschikking en dat volgens dit convenant de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 577,00 bruto per maand moet voldoen met ingang van 1 april 2015.

3.Verzoek

3.1
De man heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door hem aan de vrouw te betalen partnerbijdrage op nihil te stellen, dan wel te verlagen, althans een beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.
3.2
De man stelt hiertoe dat de hierboven genoemde partnerbijdrage door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven.
Hij is per 5 augustus 2015 verhuisd naar Duitsland om samen te wonen met zijn vriendin, inmiddels zijn echtgenote, en hun gezamenlijke kind. Hij had in Nederland een goedbetaalde baan als opticien en bedrijfsleider, maar hij was oververmoeid en het heen en weer reizen beu. Bovendien kwam de werkdruk bij zijn werkgever als gevolg van een reorganisatie hoger te liggen. Hij heeft op 8 mei 2015 een beëindigingsovereenkomst getekend en daarbij zijn baan per 20 september 2015 opgezegd. Hij is bezig om de Duitse taal te leren en vervolgens werk te gaan zoeken. Hij leefde tot voor kort van het inkomen van zijn echtgenote. Zijn echtgenote had twee inkomens; één uit een klein dienstverband, en een dienstverband bij [bedrijf] . Zij heeft inmiddels beide banen opgezegd. De man heeft de vrouw op 19 september 2015 een mail gestuurd met de mededeling dat hij genoodzaakt was voorlopig te stoppen met het betalen van de partnerbijdrage. Daarop heeft de vrouw niet gereageerd. Partijen hebben geen contact meer met elkaar. De man heeft het verzoek ingediend, omdat de vrouw incassomaatregelen probeert te treffen.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek ongegrond te verklaren. Voorts heeft zij verzocht de man te veroordelen in de proceskosten van € 1.788,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag in de proceskosten.
4.2
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw het volgende aangevoerd. Na een huwelijk van ongeveer 30 jaar heeft de man plotseling aangekondigd te willen scheiden, omdat hij verliefd was geworden op een andere (jongere) vrouw. Naast het feit dat dit voor de vrouw volkomen uit de lucht kwam vallen, bleek al vrij snel dat de vriendin van de man zwanger was. De man heeft zonder overleg aan de vrouw bericht dat hij stopt met betaling van de partnerbijdrage. De vrouw heeft mede op basis van de partnerbijdrage een woning aangekocht.
Primair verweer. Voordat de man het echtscheidingsconvenant heeft getekend heeft hij de beëindigingsovereenkomst van zijn arbeidscontract getekend. Hij wist dus dat hij vier maanden later geen inkomen meer zou hebben. Er is dus niet voldaan aan het bepaalde in artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de overeenkomst niet
nadienheeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Evenmin is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:401, vijfde lid, BW, omdat geen sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
De vrouw meent dat de man bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven. In dat geval geldt de strengere wijzigingsmaatstaf van artikel 1:159, derde lid, BW. De man heeft daaraan niet voldaan.
Subsidiair verweer.Het inkomensverlies is verwijtbaar en voor herstel vatbaar. Niet gebleken is dat de man zich tot het uiterste heeft ingespannen om het inkomensverlies te herstellen. De man kan in Nederland gaan wonen. Daarnaast heeft de man uit de overwaarde na verkoop van de voormalige echtelijke woning € 63.192,50 ontvangen en hij heeft, voordat het convenant is ondertekend, reeds zijn helft van het spaargeld gekregen, te weten een bedrag van € 17.500,00. Voorts is aan de man in het 1e kwartaal van 2015 een bedrag van
€ 14.309,00 uitgekeerd, afkomstig van een levensverzekering van [bedrijf] . Ten slotte heeft de man in de 1e helft van 2016 een teruggave inkomstenbelasting ontvangen van
€ 8.450,00. Met dit geld kan de man ruim 12 jaar lang elke maand de afgesproken partnerbijdrage betalen.
Gezien de wetenschap van de man en het niet melden van die informatie, is een eventuele ingangsdatum met terugwerkende kracht in strijd met de redelijkheid.
De vrouw acht in de onderhavige zaak een proceskostenveroordeling gerechtvaardigd.

5.Beoordeling

5.1
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van art. 1:401, eerste lid, BW in dit geval niet van belang is of die omstandigheden bij het aangaan van de overeenkomst bekend dan wel voorzienbaar zijn geweest, maar of daarmee destijds zodanig rekening is gehouden dat zij geacht moeten worden aan de vaststelling van de alimentatie ten grondslag te hebben gelegen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Hoge Raad van 12 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2429, en van 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3554.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de man op het moment dat hij het convenant ondertekende, gelet op de door hem op 8 mei 2015 ondertekende beëindigingsovereenkomst, wist dat hij vanaf 21 juli 2015 vanwege onbetaald ouderschapsverlof geen inkomsten meer zou ontvangen en vanaf 20 september 2015 geen baan meer zou hebben. Verder stelt de rechtbank vast dat de man op het moment dat hij het convenant ondertekende zicht had op de financiële gevolgen van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Uit het convenant blijkt immers dat partijen de overwaarde die resteerde na de levering van de echtelijke woning en de spaarsaldi al hebben verdeeld. Uit de in het convenant opgenomen paragraaf over partneralimentatie blijkt dat bij het bepalen van de partnerbijdrage rekening is gehouden met het feit dat de man onderhoudsplichtig is voor het kind dat hij heeft gekregen met zijn vriendin, thans echtgenote.
Onder deze omstandigheden en aannemende dat als feit van algemene bekendheid mag gelden dat het voor een (destijds) 56-jarige Nederlandse man die de Duitse taal onvoldoende beheerst niet eenvoudig zal zijn snel een baan op zijn eigen niveau in Duitsland te vinden, is de rechtbank van oordeel met de door de man gestelde gewijzigde omstandigheden bij het sluiten van het convenant zodanig rekening is gehouden dat zij geacht moeten worden aan de vaststelling van de partnerbijdrage ten grondslag te hebben gelegen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de man van het hem toebedeelde vermogen voor een periode van ongeveer drie jaar had kunnen leven op vergelijkbare voet als gedurende zijn dienstverband én daarbij tevens aan zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw had kunnen voldoen.
5.3
De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen.
proceskosten
5.4
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank, anders dan door de vrouw is verzocht, bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst het verzoek van de man af;
6.2
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van D.J. Witsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.