Op 17 december 2015 diende mr. H. Anker een bezwaarschrift in tegen de afname en verwerking van het DNA-profiel van een minderjarige veroordeelde, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Dit bezwaarschrift was gericht tegen een bevel van de officier van justitie van 22 oktober 2015, waarbij op 8 december 2015 celmateriaal was afgenomen. De behandeling vond plaats op 11 januari 2016, waarbij de veroordeelde in persoon aanwezig was, bijgestaan door mr. J. Anker, en de officier van justitie mr. M.E. van der Plas ook aanwezig was.
De verdediging stelde dat het tijdsverloop van ruim 29 maanden tussen de veroordeling op 8 mei 2013 en het bevel tot DNA-afname in strijd was met de rechtszekerheid. De verdediging voerde aan dat het bevel tot afname zo spoedig mogelijk had moeten plaatsvinden, en dat de veroordeelde, die ten tijde van het delict 16 jaar oud was, zich positief had ontwikkeld en niet opnieuw in aanraking was gekomen met justitie. De officier van justitie betoogde dat de ernst van het delict een preventieve werking van het DNA-onderzoek rechtvaardigde, ondanks het tijdsverloop.
De rechtbank oordeelde dat het bevel tot DNA-afname disproportioneel was, gezien het grote tijdsverloop en de positieve ontwikkeling van de veroordeelde. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de vernietiging van het celmateriaal. De beslissing werd genomen door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in aanwezigheid van griffier mr. E.R. Mol, en werd uitgesproken op 25 januari 2016.