ECLI:NL:RBNHO:2016:6303

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5798
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA loonaanvullingsuitkering na bezwaar van de ex-werkgever en de beoordeling van de zorgvuldigheid van het onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de beëindiging van een WIA loonaanvullingsuitkering. Eiser, die als broodverdeler werkte, had ernstige brandwonden opgelopen door een bedrijfsongeval en leed aan zowel fysieke als psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Na een loongerelateerde WGA-uitkering ontving eiser een loonaanvullingsuitkering, maar deze werd ingetrokken na bezwaar van zijn ex-werkgever. Eiser stelde dat zijn gerechtvaardigd vertrouwen in de continuïteit van de uitkering was geschonden en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk de kans had gekregen om zijn zienswijze in te dienen en dat het onderzoek door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen en dat de intrekking van de uitkering terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/5798

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar), verweerder
(gemachtigde: J. Knufman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 31 juli 2015 een loonaanvullingsuitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij besluit van 11 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de voormalig werkgever van eiser [naam bedrijf] N.V. gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de loonaanvullingsuitkering van eiser ingetrokken, met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser was werkzaam als broodverdeler bij een industriële bakkerij (maatgevende arbeid). Op 4 januari 2011 overkwam eiser een bedrijfsongeval waarbij hij ernstige brandwonden aan zijn benen opliep. Eiser viel uit met fysieke klachten en kreeg later ook psychische klachten. De klachten betreffen pijn en jeuk aan de benen, verminderde energie, spanningen vanwege de ondervonden beperkingen en later ook een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Tegen het einde van de Ziektewetperiode vraagt eiser een WIA-uitkering aan. De aanvraag voor een WIA-uitkering wordt door verweerder bij besluit van 28 november 2012 opgeschort. De werkgever van eiser krijgt een loonsanctie opgelegd tot 31 december 2013 om te voldoen aan de re-integratieverplichtingen.
1.2
In het kader van de WIA-aanvraag aan het einde van de loonsanctieperiode, wordt eiser beoordeeld door een verzekeringsarts. Deze stelt op 20 november 2013 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) op. De verzekeringsarts stelt beperkingen vast op grond van chronische pijnklachten aan de benen als gevolg van derdegraads verbrandingen, en psychische klachten als gevolg van PTSS. De belangrijkste beperkingen zijn hitte en koude, trillingsbelasting, vervoer door derden, tillen en dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen, staan en geknield en gehurkt actief zijn. Er is volgens de verzekeringsarts geen indicatie voor urenbeperking. De verwachting is dat de functionele mogelijkheden op lange termijn zullen toenemen.
1.3
De arbeidsdeskundige overweegt in zijn rapportage van 9 december 2013 dat eiser niet geschikt is voor zijn maatgevende arbeid. De arbeidsdeskundige raadpleegt het claimbeoordelings- en borgingssysteem. Veel functies worden verworpen op grond van vooropleidingseis en langdurig staan en lopen. De arbeidsdeskundige stelt dat eiser niet met gangbare arbeid is te belasten en stelt de arbeidsongeschiktheid vast op 80-100%.
Bij besluit van 10 december 2013 ontvangt eiser een loongerelateerde WGA-uitkering. Deze uitkering loopt van 31 december 2013 tot 31 juli 2015.
1.4
Vanwege het einde van de loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt eiser bij besluit van 18 mei 2015 (het primaire besluit) met ingang van 31 juli 2015 een loonaanvullingsuitkering. Tegen dit besluit heeft de ex-werkgever van eiser bezwaar aangetekend en verzocht in het kader van het einde van de loongerelateerde fase om een verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige herbeoordeling.
1.5
Eiser is op 28 juli 2015 beoordeeld door een verzekeringsarts. Deze heeft vastgesteld dat eiser dezelfde beperkingen heeft als neergelegd in de FML van 20 november 2013, met ten opzichte daarvan een uitbreiding ten aanzien van het frequent buigen en langdurig achtereen zitten. De verzekeringsarts heeft gesteld dat de functionele mogelijkheden op lange termijn zullen toenemen. Op 2 september 2015 heeft de arbeidsdeskundige op grond van de FML en in overleg met de verzekeringsarts een rapportage opgesteld. Eiser wordt ongeschikt geacht voor zijn maatgevende arbeid en hij kan enkel werkzaamheden doen waarin hij zeer licht fysiek belast wordt. De arbeidsdeskundige heeft de functies productiemedewerker (samenstellen van producten), inpakker (handmatig) en productiemedewerker metaal en electro-industrie (eenvoudige machines bedienen) geduid. Hiermee kan eiser 31,81% minder dan zijn maatmaninkomen verdienen. Eiser wordt daarmee minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht.
1.6
Bij brief van 28 september 2015 stelt verweerder de ex-werkgever op de hoogte van zijn voornemen om de WIA-uitkering van eiser in te trekken. Eiser ontvangt bij brief van 30 september 2015 een kopie van dit voornemen. Een belangenbehartiger van eiser ontvangt de kopie per e-mailbericht. De ex-werkgever en eiser krijgen een reactietermijn tot 28 oktober 2015. Op 16 oktober 2015 meldt de ex-werkgever dat deze zich kan vinden in het voorgenomen besluit. Eiser dient geen zienswijze in. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit het bezwaar van eisers ex-werkgever gegrond. Eiser wordt minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. De WGA-loonaanvullingsuitkering wordt ingetrokken per twee maanden na de verzending van het bestreden besluit. Eiser ontvangt een kopie van het bestreden besluit.
2. In beroep stelt eiser dat het gerechtvaardigd vertrouwen dat hij de WIA-uitkering zou krijgen, is geschonden. Hem kan niet worden tegengeworpen dat het primaire besluit is genomen, zonder dat daaraan rapportages van een verzekeringsarts of een arbeidsdeskundige vooraf zijn gegaan. Hij was het eens met het primaire besluit en had geen reden om daartegen bezwaar te maken. Het bestreden besluit is een geheel ander en nieuw besluit, waarbij hem een recht werd afgenomen. Eiser stelt dat hij de mogelijkheid had moeten hebben daartegen bezwaar aan te tekenen. Dat hij geen zienswijze heeft ingediend komt doordat zijn belangenbehartiger was overleden.
Eiser stelt voorts dat de geduide functies nog steeds te belastend voor hem zijn. In de FML zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen bij persoonlijk en sociaal functioneren, terwijl eiser veel pijn heeft, die volgens de informatie van neuroloog Beijer organisch en dus blijvend is, en dat hij lijdt aan agressieaanvallen. Eiser stelt niet tegen druk te kunnen en zijn gevoelens niet te kunnen uiten.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, oordeelt de rechtbank als volgt.
3.2
Met het besluit van 18 mei 2015 is aan eiser een loonaanvullingsuitkering toegekend. De beschikking vermeldt de mogelijkheid voor de ex-werkgever om als belanghebbende bezwaar te maken tegen het besluit. Met zijn brief van 18 juni 2015 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van het bezwaar van de ex-werkgever. De rechtbank kan eiser dan ook niet volgen in zijn stelling dat hij erop mocht vertrouwen dat het primaire besluit in stand zou blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Met betrekking tot de stelling van eiser dat hem met het bestreden besluit een recht is ontnomen, zonder dat eiser tegen het ontnemen van dit recht bezwaar heeft kunnen maken, oordeelt de rechtbank als volgt.
4.2
Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan die een beschikking geeft, waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd, naar verwachting bedenkingen zal hebben, in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen. Met zijn brief van 30 september 2015 heeft verweerder conform dit artikel eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Daarbij heeft verweerder de voorgenomen beslissing alsmede daaraan ten grondslag liggende rapportages toegestuurd. Ook is er telefonisch contact geweest tussen verweerder en respectievelijk de partner en de belangenbehartiger van eiser. Daarin is door verweerder gewezen op het belang van een zienswijze en is toegelicht dat indien eiser medische bezwaren heeft, deze zullen worden voorgelegd aan een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser op de juiste wijze als derde belanghebbende betrokken in de bezwaarprocedure van de ex-werkgever. Eiser is immers in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven. Ingevolge artikel 7:3, onder d van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Verweerder heeft eiser een termijn van een maand gegeven en de rechtbank beoordeelt deze termijn maand als redelijk. Daarmee heeft verweerder voldaan aan de hoorplicht van artikel 4:8, eerste lid van de Awb. Verweerder kon vervolgens het bestreden besluit nemen, nu eiser binnen de redelijke termijn geen zienswijze heeft ingediend of heeft aangegeven gehoord te willen worden. Dat eiser, zoals hij stelt, zijn zienswijze niet heeft gegeven vanwege het overlijden van zijn belangenbehartiger, doet daar niet aan af. De rechtbank kan eiser dan ook niet volgen in zijn stelling dat hem een rechtsgang is ontnomen. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Met betrekking tot de stelling van eiser dat de verzekeringsarts onvoldoende beperkingen heeft aangenomen en dat de geduide functies te belastend voor hem zijn, oordeelt de rechtbank als volgt.
5.2
Het bestreden besluit berust op rapporten die aan verweerder zijn uitgebracht door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Eiser betwist de juistheid van de in de rapporten getrokken conclusies. De rechtbank moet dan ook beoordelen of deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en of er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5.3
Het is de rechtbank niet gebleken dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd, eiser heeft gesproken en onderzocht en de meegebrachte informatie van de vaatchirurg in het oordeel heeft betrokken. Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens om op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel te komen en een inschatting van de belastbaarheid van eiser te maken.
5.4
In de onderhavige verzekeringsgeneeskundige rapportage wordt naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en afdoende gemotiveerd hoe de verzekeringsarts tot de vastgestelde beperkingen van eiser is gekomen en waarom er geen grond bestaat voor verdergaande beperkingen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. De verzekeringsarts heeft op 28 juli 2015 psychisch onderzoek verricht en naar aanleiding daarvan geen reden gezien om beperkingen aan te nemen op persoonlijk of sociaal functioneren. Eiser heeft geen begin gemaakt van een reële betwisting van het in de rapportage gegeven medische oordeel. Er is voor de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan dit medisch oordeel. Voorts stelt eiser dat hij lijdt aan blijvende pijn, omdat de pijn organisch is. Eiser verwijst hiervoor naar de informatie van neuroloog Beijer van 22 april 2014. Anders dan eiser meent blijkt uit de informatie van neuroloog [naam] niet dat eisers pijn chronisch is, omdat deze een organische basis heeft. Uit de rapportage van de verzekeringsarts blijkt dat de neuroloog een organische basis van de pijn aangeeft, ter onderbouwing van de stelling dat het onwaarschijnlijk is dat eiser aan een somatoforme stoornis zou lijden. Overigens heeft de verzekeringsarts vanwege de pijnklachten van eiser meerdere beperkingen aangenomen in de FML.
5.5
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat, nu de arbeidsdeskundige bij het duiden van de functies is uitgegaan van een juiste medische grondslag, geen aanleiding bestaat diens beoordeling voor onjuist te houden. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.