ECLI:NL:RBNHO:2016:6471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
3682406
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vaststellingsovereenkomst en RVU-regeling tussen eisers en Martinair Holland NV

In deze zaak, uitgesproken op 8 juni 2016 door de kantonrechter T.S. Pieters van de Rechtbank Noord-Holland, staat de vaststellingsovereenkomst tussen de eisers en Martinair Holland NV centraal. De eisers, vertegenwoordigd door mr. T.J. van Veen, hebben een subsidiaire vordering ingediend met betrekking tot de toepassing van de RVU-regeling op hun beëindigingsvergoedingen. De rechtbank oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst een leemte vertoont, omdat deze niet voorziet in de situatie waarin de RVU-regeling niet van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat partijen de overeenkomst zijn aangegaan met de veronderstelling dat de RVU-regeling wél van toepassing zou zijn. Hierdoor kan de overeengekomen finale kwijting niet ook betrekking hebben op de situatie waarin de RVU niet van toepassing is.

De kantonrechter vult de leemte in de overeenkomst aan de hand van redelijkheid en billijkheid, en oordeelt dat Martinair verplicht is om de beëindigingsvergoeding te betalen die voortvloeit uit de VVR-regeling. De rechtbank wijst de subsidiaire vordering van eisers toe, waarbij Martinair wordt gelast om het ingediende beroepschrift tegen de Belastingdienst te handhaven. Tevens wordt Martinair veroordeeld om aan de eisers bedragen te betalen, met aftrek van de kosten die zij hebben gemaakt in de beroepsprocedure tegen de Belastingdienst. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten, vooral in situaties waarin wettelijke regelingen zoals de RVU van toepassing kunnen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 3682406 / CV EXPL 14-13535
datum uitspraak: 8 juni 2016

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake

1.[eiser 1] , wonende te [woonplaats] ,

2.
[eiser 2], wonende te [woonplaats]
3.
[eiser 3], wonende te [woonplaats]
hierna gezamenlijk aan te duiden als eisers,
gemachtigde: mr. T.J. van Veen te Ede,
tegen

de naamloze vennootschap Martinair Holland NV,

gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
hierna te noemen: Martinair,
gemachtigde: mr. T. Ridder.

Het verdere verloop van de procedure

Verwezen wordt naar de volgende stukken:
-het vonnis van 7 januari 2016;
-de akte uitlating zijdens Martinair d.d. 16 maart 2016;
-de antwoordakte zijdens eisers van 13 april 2016.
Hierna is vonnis bepaald.

De verdere beoordeling van de subsidiaire vordering

1.
In het onder 4.10 van voornoemd vonnis weergegeven oordeel ligt besloten dat de vaststellingsovereenkomst een leemte bevat ten aanzien van de situatie waarin in rechte komt vast te staan dat de RVU regeling niet op de beëindigingsvergoedingen van eisers van toepassing is. De respectievelijke vaststellingsovereenkomsten voorzien niet in deze situatie. Integendeel, gelet op het e-mailverkeer tussen partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomsten zijn partijen de overeenkomsten juist aangegaan in de expliciete veronderstelling dat de RVU wél van toepassing zou zijn.
2.
Nu de situatie waarin de RVU níet van toepassing is, door partijen (bewust of onbewust) niet is geregeld in de vaststellingsovereenkomst, kan de overeengekomen finale kwijting ook niet (mede) daarop betrekking hebben.
3.
Het had voor de hand gelegen dat partijen op enig moment een nieuwe (of aanvullende) vaststellingsovereenkomst hadden gesloten om de gevolgen te regelen voor de situatie waarin eisers in de beroepsprocedure tegen de Belastingdienst in het gelijk zouden worden gesteld (en de RVU dus níet van toepassing zou zijn). Hierin had geregeld kunnen worden of en tot in welke instantie Martinair verplicht was om door te procederen, en of/welke kosten eisers in dat verband zouden moeten vergoeden. Nu dit niet is gebeurd vult de kantonrechter de leemte in de afspraken tussen partijen, in aan de hand van de redelijkheid en billijkheid, de eisen van goed werkgeverschap en in lijn met de strekking van VVR waarnaar in de vaststellingsovereenkomst wordt verwezen: het maximale bedrag dat Martinair moet betalen, mag de beëindigingsvergoeding die ingevolge artikel 2 van de VVR verschuldigd is, niet overstijgen. In de considerans van de vaststellingsovereenkomst wordt verwezen naar het VVR protocol (hierna “de VVR”). In de VVR is in artikel 5 sub a bepaald dat als uitgangspunt geldt de beëindigingsvergoeding zoals opgenomen in artikel 2. Deze vergoeding geldt
alleen nietindien de beëindigingsregeling wordt aangemerkt als een RVU (zie voor een citaat van de letterlijke tekst rechtsoverweging 2.4 van het tussenvonnis). De kennelijke strekking van het VVR Protocol is, dat de beëindigingsvergoeding genoemd in artikel 2 het uitgangspunt is, en dat toepassing van de RVU er niet toe mag leiden dat de totale kosten voor Martinair hoger worden dan deze vergoeding.
4.
Dat Martinair ook zelf de vaststellingsovereenkomst zo uitlegt blijkt reeds uit het feit dat zij aan [betrokkene 4] , nadat de Belastingdienst ten aanzien van hem de RVU alsnog
nietvan toepassing verklaarde, alsnog het verschil heeft betaald tussen de in de vaststellingsovereenkomst genoemde vergoeding en het bedrag waarop hij krachtens artikel 2 van het VVR Protocol recht had.
5.
Uit het voorgaande volgt dat de subsidiaire vordering van eisers zal worden toegewezen, in die zin dat als –samengevat - de RVU ten aanzien van eisers niet van toepassing wordt verklaard, zij recht hebben op de gevorderde bedragen (het verschil tussen de beëindigingsvergoeding ex artikel 2 VVR en het bedragen genoemd in de vaststellingsovereenkomst) onder aftrek van door Martinair gemaakte kosten om in rechte vast gesteld te krijgen dat de RVU niet van toepassing is.
6.
Het feit dat Martinair geen overleg heeft gevoerd met eisers over de bezwaar- en beroepsprocedures doet hieraan niet af. Feit is immers dat eisers belang hebben bij de uitkomst van de beroepsprocedure tegen de Belastingdienst en dat Martinair als werkgever de enige was die bezwaar en beroep kón instellen tegen de beslissingen van de Belastingdienst, terwijl voorts vaststaat dat als zij dit niet had gedaan, de RVU van toepassing was (gebleven).
7.
Ten aanzien van de hoogte van deze kosten wordt het volgende overwogen. De kantonrechter acht voldoende aangetoond (gelet op de overgelegde specificaties van de facturen) dat de kosten die [AAA B.V.] (hierna “ [AAA B.V.] ”) in opdracht van Martinair heeft gemaakt verband houden met de RVU en met de bezwaar- en beroepsprocedures tegen de Belastingdienst ten aanzien van eisers.
Hoewel de facturen van 7 juli 2014 en 6 augustus 2014 dateren van vóór het eerste moment dat eisers Martinair hebben aangeschreven, acht de kantonrechter het aannemelijk dat ook deze werkzaamheden hebben bijgedragen aan de onderbouwing van de door Martinair ingediende beroepschriften. Hieruit volgt dat het totale door [AAA B.V.] ten aanzien van de RVU gefactureerde bedrag, € 8.971,88 exclusief BTW, als kosten ten laste van eisers wordt aangemerkt in het kader van na te noemen voorwaardelijke veroordeling.
8.
Ten aanzien van de interne kosten die Martinair heeft gemaakt in verband met de bezwaar- en beroepsprocedures inzake de RVU wordt het volgende overwogen. Ingevolge het in de VVR neergelegde uitgangspunt dat het al dan niet toepasselijk zijn van de RVV, geen invloed mag hebben op de hoogte van de door Martinair verschuldigde beëindigingsvergoedingen krachtens artikel 2, dienen alleen de daadwerkelijk door Martinair gemaakte kosten in beschouwing te worden genomen. De genoemde interne medewerkers zijn allen in loondienst van Martinair. Gesteld noch gebleken is dat deze interne medewerkers overuren hebben gemaakt en/of extra betaald zijn voor de door hen aan de bezwaar- en beroepsprocedures bestede tijd, en/of dat hun andere werkzaamheden zijn blijven liggen. Daarbij komt nog dat de opgegeven aantallen uren niet zijn gespecificeerd of nader toegelicht, en dat het uurtarief van de werknemers [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] op € 100,-- is gesteld zonder nadere toelichting of onderbouwing. Deze kosten zullen dan ook niet ten laste van eisers worden gebracht.
9.
Ten aanzien van de facturen van de gemachtigde van Martinair geldt dat een urenspecificatie ontbreekt, dat gesteld noch gebleken is dat deze gemachtigde ook in de beroepsprocedure tegen de Belastingdienst voor Martinair optreedt en dat, tenslotte, aannemelijk is dat de facturen van de gemachtigde vrijwel uitsluitend zien op de onderhavige procedure (de conclusie van antwoord is op 12 februari 2015 genomen). Gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden van de gemachtigde in de onderhavige procedure invloed hebben (gehad) op toepasselijkheid van de RVU. Bovendien moeten deze kosten worden aangemerkt als proceskosten waarover afzonderlijk een beslissing wordt genomen. Resumerend zullen deze kosten niet ten laste van eisers worden gebracht.
10.
Zoals in het tussenvonnis van 7 januari 2016 overwogen in het kader van de subsidiaire vordering, zal Martinair niet worden gelast om, zoals door eisers gevorderd, “tot in hoogste instantie door te procederen”. Wel zal Martinair worden gelast om het op 9 februari 2015 bij de rechtbank Noord Holland ingediende beroepschrift tegen het door de Belastingdienst afgewezen bezwaar tegen toepassing van de RVU op eisers, te handhaven tot en met de eind uitspraak.
11.
Voorts zal de subsidiaire vordering van eisers aldus worden toegewezen, dat, indien en voor zover de besluiten van de Belastingdienst inzake de RVU ongedaan worden gemaakt, Martinair veroordeeld zal worden aan eisers te betalen de onder 3.1 van het tussenvonnis genoemde bedragen, met aftrek ten aanzien van ieder van eisers van 1/3 gedeelte van de daadwerkelijk door Martinair in het kader van de beroepsprocedure tegen de Belastingdienst gemaakte en eventueel nog te maken kosten, tot op heden begroot op € 8.971,88 exclusief BTW.
12.
Deze veroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard gelet op het feit dat de uiteindelijke hoogte van deze kosten mogelijk nog onderwerp van debat kan zijn.
13.
Gelet op het feit dat beide partijen in de onderhavige procedure deels in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd.

De beslissing

De kantonrechter:
1.
Gelast Martinair om het door haar op 9 februari 2015 bij de rechtbank Noord Holland ingediende beroepschrift tegen het door de Belastingdienst afgewezen bezwaar tegen toepassing van de RVU op eisers, te handhaven tot en met de eind uitspraak;
2.
Veroordeelt Martinair
voorwaardelijk, namelijk voor het geval de besluiten van de Belastingdienst inzake de RVU ongedaan worden gemaakt, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting de volgende bedragen te betalen:
-aan [eiser 1] : € 190.120,80 bruto, op de netto equivalent waarvan in mindering strekt 1/3 deel van de door Martinair ten behoeve van de procedure(s) tegen de belastingdienst gemaakte kosten, welke tot op heden worden begroot op € 8.971,88 exclusief BTW;
-aan [eiser 2] : € 56.560,73 bruto op de netto equivalent waarvan in mindering strekt 1/3 deel van de door Martinair ten behoeve van de procedure(s) tegen de belastingdienst gemaakte kosten, welke ten minste worden begroot op € 8.971,88 exclusief BTW;
-aan [eiser 3] : € 135.614,28 bruto, op de netto equivalent waarvan in mindering strekt 1/3 deel van de door Martinair ten behoeve van de procedure(s) tegen de belastingdienst gemaakte kosten, welke ten minste worden begroot op € 8.971,88 exclusief BTW.
3.
Compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
4.
Wijst af hetgeen anders of meer wordt gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.S. Pieters en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.