Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[executerende partij2],
1.De procedure
- het proces-verbaal ex artikel 438 lid 4 Rv d.d. 16 juni 2016 ingediend door [A.] , gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, en [B.] , toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te Rotterdam (hierna gezamenlijk aan te duiden als “de deurwaarder”)
- de mondelinge behandeling op 28 juli 2016
- de pleitnota van [executerende partij2] en Raz
- de pleitnota van [geëxecuteerde partij1] en [geëxecuteerde partij2] .
- [B.] ,
- mr. Nordmann namens [executerende partij2] en Raz
- [geëxecuteerde partij2] , bijgestaan door mr. Loonstein die tevens [geëxecuteerde partij1] vertegenwoordigde.
2.De feiten
3.Het bezwaar
4.De beoordeling
Dit artikel regelt het binnentreden in een woning met het oog op executoriaal beslag op roerende goederen”.
“Ook neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat al een afspraak is gemaakt om de inboedel uit de woning weg te nemen om elders in het openbaar te verkopen. [geëxecuteerde partij2] c.s. kan daarom door de enkele medewerking aan die afspraak zelf voorkomen dat de openbare verkoop vanuit de woning plaats vindt.”Uit de door de voorzieningenrechter genoemde afspraak volgt, dat het de deurwaarder was toegestaan in de woning binnen te treden om de inboedel uit de woning weg te nemen om die op een andere locatie openbaar te verkopen. Nadien hebben [geëxecuteerde partij1] en [geëxecuteerde partij2] echter dat wegnemen belet door de deurwaarder niet in de woning toe te laten. Aannemelijk is dat de afspraak destijds van de kant van de [executerende partij2] en Raz uit coulance is gemaakt en zulks onder het impliciete beding dat de afspraak niet meer zou gelden, indien [geëxecuteerde partij1] en [geëxecuteerde partij2] geen medewerking zouden verlenen aan het weghalen door de deurwaarder van de inboedel uit de woning in verband met die openbare verkoop elders. Nu zij die medewerking hebben geweigerd kunnen [executerende partij2] en Raz niet langer geacht worden gebonden te zijn aan de toezegging om de roerende zaken elders openbaar te verkopen.
“(…) [executerende partij2] en Raz mochten ervan uitgaan dat de roerende zaken ten tijde van de beslaglegging in een huwelijkse gemeenschap vielen, aangezien [geëxecuteerde partij2] en [geëxecuteerde partij1] op dat moment gehuwd waren en de zaken in beslag zijn genomen in de gezamenlijk door hen bewoonde woning. Dat brengt mee dat deze goederen als eigen goederen van [geëxecuteerde partij1] kunnen worden uitgewonnen voor een schuld van [geëxecuteerde partij1] (artikel 1:96 BW). (…)”Dit geschilpunt kan in deze procedure niet opnieuw aan de orde worden gesteld.