ECLI:NL:RBNHO:2016:6927

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
4319021 \ CV EXPL 15-6064
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst in arbeidsgeschil staat in de weg aan toewijzing vordering van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in een arbeidsgeschil tussen een werknemer en een werkgever. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. M.P. Lewandowski, vorderde betaling van achterstallig loon en stelde dat het concurrentie- en relatiebeding niet van toepassing was. De werkgever, vertegenwoordigd door mr. drs. T.C. Andeweg, voerde verweer en stelde dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten die de vordering van de werknemer uitsloot. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer gebonden was aan de afspraken die op 12 november 2015 waren gemaakt, waarbij partijen in hoofdlijnen overeenstemming hadden bereikt over een schikking. De kantonrechter concludeerde dat de vaststellingsovereenkomst in de weg stond aan de toewijzing van de vordering van de werknemer. De vordering van de werknemer werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenkomsten en de gevolgen van onderhandelingen tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 4319021 \ CV EXPL 15-6064 WD
Uitspraakdatum: 24 augustus 2016
Vonnis in de zaak van:
[naam]
wonende te [land]
eiser in conventie/ verweerder in reconventie
verder te noemen: [de werknemer]
gemachtigde: mr. M.P. Lewandowski, advocaat te Amsterdam
tegen
[Naam]
gevestigd te [plaats]
gedaagde in conventie / eiseres in reconventie
verder te noemen: [de werkgever]
gemachtigde: mr. drs. T.C. Andeweg, advocaat te Rotterdam

1.Het procesverloop

in conventie en in reconventie
Op 10 februari 2016 heeft de kantonrechter een vonnis in incident gewezen. Voor het procesverloop tot 10 februari 2016 wordt naar dat vonnis verwezen.
[de werkgever] heeft in conventie bij antwoord verweer gevoerd en in reconventie een tegenvordering ingesteld.
Na beraad heeft de kantonrechter een comparitie gelast, die is gehouden op 24 juni 2016, in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden.
[de werkgever] heeft aldaar het woord doen voeren aan de hand van een pleitnota, die is overgelegd.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gemaakt. De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De vaststaande feiten

in conventie en in reconventie
2.1.
Met ingang van 1 oktober 2008 is [de werknemer] bij [de werkgever] in dienst getreden als lasser.
2.2.
De arbeidsovereenkomst bevat een concurrentie- en relatiebeding, waarbij is bepaald dat bij overtreding daarvan [de werknemer] een boete verschuldigd wordt van € 5.000,00 per overtreding en € 500,00 per dag dat de overtreding voortduurt.
2.3.
[de werknemer] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen eind 2014.
2.4.
Bij brief van 14 februari 2015 heeft [de werknemer] aanspraak gemaakt op betaling van (vermeend) achterstallig loon.
2.5.
[de werkgever] is niet tot betaling hiervan overgegaan.
2.6.
Hangende onderhavige procedure heeft [de werknemer] een provisionele vordering ingesteld. De mondelinge behandeling van deze vordering heeft plaatsgevonden op 12 november 2015. Partijen zijn op deze datum in onderhandeling getreden teneinde een vaststellingsovereenkomst te sluiten.
2.7.
Op 24 november 2015 stuurt de gemachtigde van [de werkgever] aan de gemachtigde van [de werknemer] de volgende e-mail:
“Donderdag 12 november 2015 hebben wij tijdens de mondelinge behandeling van de zaak overleg gevoerd over een minnelijke regeling tussen partijen. In feite is toen in hoofdlijnen een akkoord bereikt over het schikkingsbedrag, namelijk € 15.000,--. De vraag strekt zich alleen nog uit over de uitvoering van de betaling daarvan.
Mijn cliënte is bereid een bedrag van € 15.000,-- te betalen, maar gaat er daarbij van uit dat dit het totaalbedrag is dat zij kwijt is en niet dat dit bedrag nog eens dient te worden verdubbeld in verband met eventuele werkgeverslasten/verloning. Uw cliënt wenst echter onderaan de streep een bedrag van € 15.000,-- (netto) te ontvangen.
We hebben tijdens ons overleg van vorige week afgesproken dat partijen zich zouden beraden over een zo gunstig mogelijke oplossing voor beide partijen en hebben daarom de kantonrechter verzocht de zaak tot 2 december as. aan te houden.
Mijn cliënte heeft ondertussen diverse scenario’s uitgedacht en is tot het volgende gekomen. Zij is bereid om een reiskostenvergoeding van € 15.000,-- netto te betalen in relatie tot de periode 2008 tot en met 2014.
Ik heb de regeling uitgewerkt in bijgevoegde concept vaststellingsovereenkomst. Ik hoor graag uiterlijk vrijdag 27 november a.s. of uw cliënt hiermee kan instemmen.
Mocht u overigens andere suggesties hebben, dan hoor ik dat uiteraard ook graag.”
2.8.
Bij deze e-mail zat als bijlage gevoegd een concept van de vaststellingsovereenkomst met daarin opgenomen de volgende zinsnede:
“In aanmerking nemende dat:
- [de werknemer] in de periode van 1 oktober 2008 tot 20 december 2014 in dienst is geweest
bij Pink op basis van een arbeidsovereenkomst;
- [de werknemer] meent nog een vordering op Pink te hebben en [de werknemer] daarom Pink in
rechte heeft betrokken;
- Pink op haar beurt eveneens meent een vordering op [de werknemer] te hebben;
- thans een procedure tussen Partijen aanhangig is bij de Rechtbank Noord-Holland
Kamer voor Kantonzaken locatie Alkmaar,
- Partijen (vertegenwoordigd door hun advocaten) in overleg zijn getreden om tot een
minnelijke regeling te komen ter beëindiging van het juridische geschil waarin Partijen
verwikkeld zijn geraakt en ter voorkoming van verdere geschillen en onzekerheden;
- Partijen op 12 november 2015 in hoofdlijnen overeenstemming hebben bereikt over
een minnelijke regeling;
- Partijen deze overeenstemming en de nadere uitwerking daarvan schriftelijk wensen
vast te leggen;”
2.9.
Op 24 november 2015 antwoordt de gemachtigde van [de werknemer] als volgt:
“Amica,
Hierbij mijn opmerkingen. Ik denk dat mijn wijzigingen voor u duidelijk zijn. Ook vermeende
claim inzake vermeende inbreuk op non-concurrentiebeding is hiermee afgedaan. [de werknemer] is bovendien vrij om te werken voor wij hij wenst te werken. De 12 maanden periode is toch al bijna voorbij. Desalniettemin wil ik het op schrift. (…)”
Bij de e-mail van de gemachtigde van [de werknemer] zit als bijlage gevoegd het door de gemachtigde van [de werkgever] opgestelde concept van de vaststellingsovereenkomst met daarbij de door de gemachtigde van [de werknemer] gedane toevoegingen. Voor zover van belang luidt deze versie van de vaststellingsovereenkomst als volgt:

5. Partijen stellen vast dat zij met het bovenstaande alle tussen hen nog af te wikkelen
kwesties definitief hebben geregeld,daaronder begrepen de door Pink in vooruitzicht
gestelde claim uit hoofde van de vermeende inbreuk op de non concurrentie/relatie
beding en geclaimde boete.
(…)
Deze finale kwijting betreft niet verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die (ook) na het einde van de arbeidsovereenkomst voortduren, behoudens voor zover in deze vaststellingsovereenkomst ter zake van zulke verplichtingen een expliciete regeling is getroffen(zoals de non-concurrentiebeding). [de werknemer] mag voortaan bij iedere werkgever werkzaamheden als lasser en lof monteur verrichten.”
De toevoegingen van de gemachtigde van [de werknemer] zijn onderstreept.
2.10.
Op 25 november 2015 reageert de gemachtigde van [de werkgever] per e-mail als volgt:
“Inmiddels heb ik de door u voorgestelde wijzigingen bekeken en met cliënt besproken. (…)
Voor wat betreft de finale kwijting wil ik nog opmerken dat daaronder de claim van mijn cliënte ten aanzien van overtreding van het non-concurrentiebeding en de daarmee verbeurde boete door uw cliënt valt, maar dat daarmee niet de werking van het thans nog geldende non-concurrentiebeding komt te vervallen. Uw cliënt blijft dan ook vooralsnog gebonden aan dit beding. Wij hebben immers ook niet afgesproken dat dit niet het geval zal zijn. Zoals u zelf ook al zegt zal uw cliënt daar echter nog maar beperkt ‘overlast” van ondervinden nu de werkingstermijn van dat beding bijna is verstreken.”
2.11.
Op 30 november 2015 stuurt de gemachtigde van [de werknemer] aan de gemachtigde van [de werkgever] de volgende e-mail:
“Amica,
Ik heb de door u gestuurde concept aan cliënt gezonden. Client heeft er kennis van genomen
en heeft mij geïnformeerd, dat hij mij verkeerd heeft begrepen. Client leefde in veronderstelling, dat de schikking betreft uitsluitend de kwestie van EUR 250,= per maand, dat door Pink per 2011 is ingehouden en niet de finale afwikkeling van volledig geschil. Kortom dient heeft mij verzocht u te mededelen, dat hij niet akkoord is met de voorgestelde
schikking.”

3.De geschillen

in conventie
3.1.
[de werknemer] vordert dat de kantonrechter [de werkgever] veroordeelt tot – samengevat – betaling van € 64.534,46 netto op grond van de CAO Metaal en Techniek, € 250,00 netto voor elke maand waarin [de werkgever] het salaris eenzijdig heeft verlaagd (in totaal € 12.000,00 netto), € 12.436,82 netto voor vakantietoeslag over de jaren 2010 tot en met 2014, € 1.500,00 netto voor achterstallige onkostenvergoeding, wettelijke rente en incassokosten op te maken bij staat, wettelijke verhoging alsmede verklaart voor recht (primair) dat het concurrentie- en relatiebeding niet van toepassing is en [de werknemer] thans vrij is bij iedere werkgever in Nederland werkzaamheden kan uitvoeren als lasser/monteur.
3.2.
[de werknemer] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [de werknemer] is per 1 oktober 2008 bij [de werkgever] in dienst getreden in de functie van lasser. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Metaal en Techniek. Per 1 januari 2011 heeft [de werkgever] eenzijdig het salaris van [de werknemer] verlaagd. Per eind 2014 heeft [de werknemer] het dienstverband opgezegd en aanspraak gemaakt op de achterstallige looncomponenten. Het concurrentie/ relatiebeding is niet van toepassing, omdat [de werknemer] dat niet heeft ondertekend, aldus [de werknemer] .
3.3.
[de werkgever] voert verweer op, voor zover van belang, de volgende grondslag. Partijen hebben aangaande dit geschil medio november 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten. De inhoud van de vaststellingsovereenkomst verzet zich tegen toewijzing van het gevorderde.
in reconventie
3.4.
[de werkgever] vordert dat de kantonrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
  • i) verklaart voor recht dat de als productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie/ conclusie van eis in reconventie overgelegde vaststellingsovereenkomst dient te worden nagekomen;
  • ii) [de werknemer] veroordeelt tot vergoeding van de door [de werkgever] gemaakte juridische kosten van € 7.555,80, te vermeerderen met bijkomende kosten;
  • iii) [de werknemer] veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met rente;
  • iv) één en ander onder verklaring dat [de werkgever] mag overgaan tot verrekening;
subsidiair
  • v) verklaart voor recht dat [de werknemer] het concurrentiebeding heeft geschonden;
  • vi) Oniszcuk veroordeelt tot betaling van de verbeurde boete van € 10.000,00, te vermeerderen met rente;
  • vii) [de werknemer] veroordeelt in de kosten van het geding, te vermeerderen met rente.
3.5.
[de werknemer] voert verweer.
in conventie en in reconventie
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van de geschillen

4.1.
Nu [de werknemer] in Polen verblijf houdt, heeft deze zaak een internationaal karakter. De Nederlandse rechter komt op grond van artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht toe omdat sprake is van een dagvaardingsprocedure en [de werkgever] zijn zetel in Nederland heeft.
in conventie
4.2.
Tussen partijen is onder meer in geschil of, zoals [de werkgever] aanvoert, het resultaat van de onderhandelingen tussen partijen gevoerd in de periode vanaf 12 november 2015 in de weg staat aan de toewijzing van de vordering van [de werknemer] .
4.3.
[de werknemer] betwist het voorgaande onder aanvoering van drie argumenten. Ten eerste is [de werkgever] niet akkoord gegaan met de wens van [de werknemer] om het concurrentiebeding te laten vervallen, wat een zeer belangrijk punt was voor [de werknemer] . Ten tweede heeft [de werkgever] geweigerd de in r.o. 2.9. weergegeven toevoeging van [de werknemer] in de vaststellingsovereenkomst te laten opnemen. Als gevolg hiervan zou [de werknemer] niks aan het schikkingsbedrag overhouden indien [de werkgever] in een later stadium alsnog zou overgaan tot opvordering van verbeurde boete wegens overtreding van het concurrentiebeding. Ten derde verkeerde [de werknemer] in de veronderstelling dat de te sluiten vaststellingsovereenkomst slechts een deel van de geschillen tussen partijen betrof en dat over de overige geschilpunten zou worden doorgeprocedeerd.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Uit het debat tussen partijen begrijpt de kantonrechter dat het eerste bezwaar van [de werknemer] ziet op de eventueel verschuldigde boete vanwege overtreding van het concurrentiebeding in de periode van medio november 2015 tot aan de einddatum van de looptijd van dat beding en dat het tweede bezwaar van [de werknemer] ziet op de werking van het beding in de periode tot medio november 2015.
4.5.
Vastgesteld kan worden dat partijen al op 12 november 2015 in hoofdlijnen een akkoord hebben bereikt over de schikking. Dit staat met zoveel woorden in het concept van de vaststellingsovereenkomst en de daarbij behorende begeleidende e-mail van de gemachtigde van [de werkgever] d.d. 24 november 2015 (zie 2.7 en 2.8.) en de gemachtigde van [de werknemer] heeft destijds niet aangegeven dat dit onjuist is.
Voorts staat vast dat tijdens de besprekingen tussen partijen op 12 november 2015 niet is gesproken over de werking van het concurrentiebeding in de periode vanaf medio november 2015, nu [de werkgever] dit heeft gesteld en [de werknemer] dit niet heeft betwist.
Bij deze stand van zaken is de kantonrechter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [de werkgever] niet mee wilde werken aan de pas op 24 november 2015 geuite wens tot verval van het non—concurrentiebeding niet meebrengt dat [de werknemer] niet gebonden is aan de op 12 november 2015 gemaakte afspraken. Gesteld noch gebleken is dat aan deze afspraken door [de werknemer] een zekere voorwaarde was verbonden.
4.6.
Dat [de werkgever] de door [de werknemer] voorgestelde zinsnede: “
daaronder begrepen de door Pink in vooruitzicht gestelde claim uit hoofde van de vermeende inbreuk op de non concurrentie/relatie beding en geclaimde boete,”niet in de overeenkomst heeft opgenomen, doet evenmin afbreuk aan de gebondenheid van [de werknemer] aan de op 12 november 2015 gemaakte afspraken. Hierbij is van belang dat de voorgestelde zinsnede voor [de werknemer] slechts tot doel heeft gestrekt zeker te stellen dat hij in de toekomst gevrijwaard zou blijven van aanspraken van [de werkgever] tot betaling van de eventueel verbeurde boete wegens overtreding van het concurrentiebeding in de periode tot medio november 2015. Nu deze gewenste duidelijkheid aan [de werknemer] is verstrekt middels de e-mail van 25 november 2015 (zie 2.10.) staat de enkele weigering om de door [de werknemer] voorgestelde zinsnede in de overeenkomst op te nemen niet aan de gemaakte afspraken in de weg.
De ter zitting geuite vrees van [de werknemer] voor een advocaatwisseling aan de zijde van [de werkgever] is ongegrond omdat ook dan [de werkgever] kan worden gehouden aan de bij e-mail van 25 november 2015 gegeven uitleg van de contractsbepaling.
Dat het non-concurentiebeding tot 20 december 2015 haar werking zou behouden was voor [de werknemer] kennelijk niet bezwaarlijk omdat diens gemachtigde op 24 november 2015 schreef dat de 12 maanden periode “toch al bijna voorbij” was.
4.7.
Aan de stelling dat [de werknemer] in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat de te sluiten vaststellingsovereenkomst slechts een deel van de geschillen tussen partijen betrof, wordt ook voorbijgegaan.
De onder 2.10. weergegeven zinsnede maakt voldoende duidelijk dat, wat [de werkgever] betreft, de vaststellingsovereenkomst ziet op het gehele geschil, zoals door partijen voorgelegd aan de kantonrechter, en niet op slechts één of meerdere onderdelen daarvan.
Onder de gegeven omstandigheden kan als vaststaand worden aangenomen dat de inhoud van het concept van de vaststellingsovereenkomst, zoals geciteerd onder 2.10., overeenstemt met hetgeen partijen op 12 november 2015 hebben besproken.
De kantonrechter neemt hierbij in ogenschouw dat [de werknemer] zich pas op zijn vermeend onjuiste veronderstelling heeft beroepen nadat: (1) meer dan een week is verstreken na kennisname van het concept van de vaststellingsovereenkomst en (2) tussen partijen verschil van mening is ontstaan over het al dan niet vervallen van het concurrentiebeding in de periode vanaf medio november 2015.
Voor zover [de werknemer] desalniettemin van een onjuiste veronderstelling is uitgegaan, dient deze naar het oordeel van de kantonrechter voor risico van [de werknemer] te blijven, omdat [de werknemer] tijdens de onderhandelingen op en na 12 november 2015 is bijgestaan door een professionele gemachtigde, die hem hiervan heeft kunnen behoeden.
4.8.
Gezien het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat partijen medio november 2015 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten ter beëindiging van onderhavig geschil. De inhoud daarvan staat aan toewijzing van het gevorderde in de weg.
4.9.
Nu [de werknemer] zich niet subsidiair op nakoming van de vaststellingsovereenkomst beroept, ziet de kantonrechter geen aanleiding om [de werkgever] te veroordelen tot betaling van het overeengekomen bedrag. Partijen dienen zelf buitengerechtelijk tot afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst te komen.
4.10.
De vordering ligt voor afwijzing gereed.
Nu partijen in de vaststellingsovereenkomst hebben bepaald dat ieder partij de eigen kosten draagt is in beginsel voor een veroordeling in de proceskosten geen plaats. In dit geval hebben partijen de overeenstemming bereikt voordat [de werkgever] heeft gediend van conclusie van antwoord in conventie/ conclusie van eis in reconventie. De met deze conclusie en de daarop volgende zitting gepaard gaande kosten heeft [de werknemer] derhalve nodeloos veroorzaakt, hetgeen rechtvaardigt dat [de werknemer] in deze kosten wordt veroordeeld, zoals gevorderd.
4.11.
De proceskosten zijn toewijsbaar als na te melden. Voor een veroordeling tot betaling van hogere bedragen dan het liquidatietarief bestaat geen grond. In zoverre ligt de vordering voor afwijzing gereed.
De over de proceskosten gevorderde rente is toewijsbaar als na te melden.
4.12.
De gevorderde bepaling dat [de werkgever] bevoegd is over te gaan tot verrekening wordt toegewezen als na te melden.
in reconventie
4.13.
Uit de beoordeling in conventie volgt dat de gevorderde verklaring voor recht kan worden afgegeven.
De primaire vordering ligt voor toewijzing gereed. Hetgeen partijen ten aanzien van de subsidiaire vordering hebben aangevoerd, behoeft geen nadere bespreking.
4.14.
[de werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. Vanwege de samenhang tussen de vordering in conventie met de vordering in reconventie worden de kosten begroot op nihil.
Mede in het licht van hetgeen hiervoor onder 4.11. is overwogen volgt hieruit dat de vordering tot betaling van de juridische kosten ongegrond is en voor afwijzing gereed ligt.
4.15.
De vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren ligt voor afwijzing gereed.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [de werknemer] in de proceskosten te begroten op € 1.200,00 aan salaris van de gemachtigde van [de werkgever] , te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening en bepaalt dat [de werkgever] dit bedrag mag verrekenen met de door haar verschuldigde som uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst.
Verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
Verklaart voor recht dat de als productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie/ conclusie van eis in reconventie overgelegde vaststellingsovereenkomst dient te worden nagekomen.
Veroordeelt [de werknemer] in de proceskosten te begroten op nihil.
Wijst af het anders of meerdere gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 24 augustus 2016 datum in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter