ECLI:NL:RBNHO:2016:6941

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
16-004929
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de inhouding van het rijbewijs in het kader van de Wegenverkeerswet 1994

Op 16 augustus 2016 is er een klaagschrift ingediend door mr. G.L.A.M. van Doveren namens de klager tegen de invordering van zijn rijbewijs door de politie Zaanstreek-Waterland. De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft op 22 augustus 2016 het klaagschrift behandeld. Klager was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en de officier van justitie mr. G. Visser was ook aanwezig. De invordering van het rijbewijs vond plaats omdat klager op 6 augustus 2016 de maximumsnelheid op de Rijksweg A8 met meer dan 50 km/uur had overschreden. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie in redelijkheid tot de inhouding van het rijbewijs kon besluiten, en dat de wettelijke voorschriften in acht zijn genomen.

De verdediging stelde dat de officier van justitie slechts als een 'stempelmachine' fungeert en dat de beslissing niet door hem, maar door een medewerker van het CVOM is genomen. De rechtbank weerlegde dit argument door te stellen dat de officier van justitie de verantwoordelijkheid heeft om te beoordelen of er feiten zijn die een inhouding van het rijbewijs rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de beslissing tot inhouding op juiste wijze tot stand is gekomen en verwierp het verweer van de klager.

De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond, maar alleen voor zover de inhouding van het rijbewijs voortduurt tot na 6 september 2016. De rechtbank gelastte de teruggave van het rijbewijs aan klager met ingang van deze datum, maar liet de mogelijkheid open voor de officier van justitie of de kantonrechter om later alsnog een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 16-004929
Parketnummer: 96.165157.16
Uitspraakdatum: 22 augustus 2016
Beschikking(art. 164 WVW 1994)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 16 augustus 2016 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. G.L.A.M. van Doveren ingediend klaagschrift van
[klager],
[geboortedatum],
[woonplaats],
domicilie kiezende te (5037 AC) Tilburg, Sportweg 12,
ten kantore van mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat,
tegen de invordering door de politie Zaanstreek-Waterland en het vervolgens onder zich houden door de officier van justitie van het rijbewijs van klager voornoemd.
Op 22 augustus 2016 is dit klaagschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.L.A.M. van Doveren, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. G. Visser.

2.Beoordeling

De invordering heeft plaatsgevonden met inachtneming van de wettelijke voorschriften, nu jegens klager de verdenking bestaat, dat hij - zakelijk weergegeven - op 6 augustus 2016 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, als bestuurder van een motorvoertuig op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de Rijksweg A8, de aldaar geldende maximumsnelheid met meer dan 50 kilometer per uur heeft overschreden.
Gelet op die verdenking heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot inhouding van het rijbewijs kunnen beslissen.
In het klaagschrift wordt het standpunt ingenomen dat klager gerede redenen heeft om te twijfelen of het besluit tot inhouding van het rijbewijs daadwerkelijk door een officier van justitie is genomen. Ter zitting kon die twijfel worden weggenomen. In het dossier bevindt zich namelijk een “Beslissing bij invordering rijbewijs” die door officier van justitie mr. M. Soomers op 11 augustus 2016 is genomen en ondertekend. Bij de feitgegevens staat omschreven dat verdachte in Zaandijk op een motorfiets 163 km/uur heeft gereden, waar 100 km/uur was toegestaan. De beslissing luidde dat het rijbewijs twee maanden diende te worden ingehouden, uiterlijk tot 5 oktober 2016.
De door de raadsman in het verzoekschrift aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad (HR:2003:AG3621) verschilt daarom in zoverre van de onderhavige zaak dat in dat andere geval de beslissing niet door een officier van justitie, maar door een parketsecretaris was getekend.
Ter zitting heeft de raadsman zijn verweer op dit punt aangevuld door te stellen dat de ondertekenende officier van justitie slechts als een ‘stempelmachine’ fungeert en dat de daadwerkelijke beslissing door een CVOM-medewerker wordt genomen.
De taak van de officier van justitie – zoals bepaald in artikel 164 WVW 1994 – is dat deze dient te beoordelen of er feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder van wie het rijbewijs is ingevorderd opnieuw een dergelijke overtreding zal begaan. Ook zal de verwachting dat de rechter een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal opleggen bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden een belangrijke rol spelen. Deze beoordeling dient per geval plaats te vinden en er dient sprake te zijn van een zorgvuldige belangenafweging. De beoordeling vindt plaats op basis van het door de politie opgemaakte proces-verbaal, waarover de officier van justitie beschikt. In deze zaak staat in het desbetreffende proces-verbaal te lezen dat de verdachte na zijn staandehouding afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand door een advocaat en dat hij over de geconstateerde snelheidsovertreding verklaart: “Ik weet het niet.”
Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat een zorgvuldige belangenafweging anders had kunnen of moeten uitvallen. De tekst en strekking van artikel 164 WVW 1994 geven ook geen aanleiding om van de officier van justitie te verlangen dat deze eerst onderzoekt of sprake is van al dan niet door een verdachte naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden die een nadere beoordeling vergen, voordat een beslissing tot inhouding of teruggave wordt genomen. Dat geldt temeer nu de beslissing ingevolge artikel 164 lid 4 WVW 1994 binnen tien dagen moet worden genomen.
De beslissing tot inhouding is dus op juiste wijze tot stand gekomen en het verweer op dit punt wordt daarom verworpen.
Voorts wordt in het klaagschrift gesteld dat klager zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor de uitoefening van werkzaamheden voor zijn bedrijf.
Klager is opgeroepen voor een zogenaamde OM-zitting op 31 oktober 2016, op welke datum de inhoudingstermijn van twee maanden reeds verstreken is. Gezien de persoonlijke omstandigheden van klager is niet uitgesloten dat de officier van justitie dan wel de kantonrechter te zijner tijd in de strafzaak ruimte ziet om een inhouding van het rijbewijs voor een kortere duur te compenseren met een (hogere) boete of het opleggen van een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Op grond hiervan zal het klaagschrift gegrond worden verklaard met ingang van 6 september 2016.
Dit laat onverlet de mogelijkheid voor de officier van justitie dan wel de kantonrechter om later alsnog een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen die de duur van de inhouding overtreft.

3.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het klaagschrift gegrond, voor zover de inhouding van het rijbewijs van klager voortduurt tot na 6 september 2016;
Gelast de teruggave van het rijbewijs aan klager voornoemd,
met ingang van 6 september 2016.

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2016.