ECLI:NL:RBNHO:2016:7004

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
C/15/242930 / FA RK 16-2752
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een complexe gezinszaak

Op 24 augustus 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over meerdere minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting tot voogd te benoemen, omdat de ouders niet in staat waren om de zorg voor de kinderen adequaat te vervullen. De rechtbank oordeelde dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig werd bedreigd door de opvoedingssituatie bij de ouders, die gekenmerkt werd door pedagogische onmacht en een gebrek aan zorg. De moeder had verweer gevoerd, maar de rechtbank concludeerde dat, ondanks de inzet van intensieve hulpverlening, de situatie niet verbeterde. De minderjarigen waren inmiddels gewend aan hun nieuwe opvoedingssituatie en hadden positieve ontwikkelingen doorgemaakt. De rechtbank besloot het ouderlijk gezag van zowel de moeder als de vader te beëindigen en benoemde de William Schrikker Stichting als voogd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
IMS
zaakgegevens : C/15/242930 / FA RK 16-2752
datum uitspraak: 24 augustus 2016
beschikking van de meervoudige kamer inzake beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van de
Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem.
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen [minderjarige]
,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen [minderjarige] ,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen [minderjarige] ,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen [minderjarige] ,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen [minderjarige] ,
hierna allen tezamen ook te noemen: de minderjarigen.
De rechtbank merkt als
belanghebbendenaan:
[de moeder] ,hierna ook te noemen de moeder,
Geheim adres,
[de vader] ,hierna ook te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,hierna ook te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
[pleegouders] ,hierna te noemen de pleegouders van [minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Op 4 mei 2016 is bij de griffie ingekomen het verzoekschrift met bijlagen van de Raad,
waaronder:
  • de rapportage van de Raad, gedateerd april 2016;
  • de bereidverklaring van de GI, gedateerd 29 maart 2016.
1.2
Op 7 juli 2016 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [vertegenwoordigster] , namens de Raad,
- [vertegenwoordigster] en [vertegenwoordigster] , namens de GI.
- de moeder, bijgestaan door mr. P. Heijnen.
1.3
De minderjarige [minderjarige] is afzonderlijk gehoord op 3 juni 2016 en [minderjarige] heeft schriftelijk laten weten dat hij niet op gesprek komt en zijn mening niet wil geven.
1.4
Opgeroepen en niet verschenen zijn, zonder afbericht, de vader, [minderjarige] en de pleegouders van [minderjarige] .

2.2. De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag ten aanzien van alle minderjarigen wordt uitgeoefend door beide ouders.
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 februari 2013 is ten aanzien van alle minderjarigen de ondertoezichtstelling uitgesproken.
2.3
Ten aanzien van [minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van 11 februari 2013 tevens een machtiging tot uithuisplaatsing in een AWBZ-instelling verleend. Sindsdien verblijft hij in [naam] .
2.4
Ten aanzien van [minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van 9 april 2015 een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend. Sindsdien verblijft zij in het huidige perspectiefbiedende netwerkpleeggezin, te weten bij een oom (vz.) en tante.
2.5
Ten aanzien van [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van 9 april 2015 een machtiging tot uithuisplaatsing voor een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend. Sindsdien verblijven zij in een leefgroep van ‘ [naam] .
2.6
Alle genoemde maatregelen duren nog voort tot 11 februari 2017.
2.7
De GI heeft zich bij brief van 29 maart 2016 ten aanzien van alle minderjarigen bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft ten aanzien van alle minderjarigen verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over de minderjarigen te benoemen.
3.2
De Raad is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat het noodzakelijk is om een maatregel te verzoeken die ingrijpt in het gezag van de ouders, vanwege een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen en de onmogelijkheid van de ouders om de verzorging en opvoeding van de minderjarigen binnen aanvaardbare termijn op zich te nemen. De ontwikkelingsbedreiging bestaat uit het feit dat de ouders niet in staat zijn om voor de minderjarigen te zorgen en hen op te voeden. Het is voor alle minderjarigen, om zich volledig en harmonieus te kunnen ontwikkelen, van belang dat hun huidige woon- en opvoedingssituatie wordt gecontinueerd en dat er duidelijkheid bestaat over hun opvoedings- en ontwikkelingsperspectief. Het gebrek aan duidelijkheid over het perspectief zou een remmende werking kunnen hebben op de mate waarin de kinderen in staat zullen zijn om verder in te groeien in hun leefgroep en pleeggezin. Hechting binnen hun opvoedings-omgeving is van belang voor de ontwikkeling van een gevoel van basisveiligheid en dit vormt een belangrijk fundament voor de kinderen om zich op alle leefgebieden zo voorspoedig mogelijk te kunnen ontwikkelen.
De Raad acht het van belang dat de band tussen de moeder en de minderjarigen ook na de gezagsbeëindigende maatregel behouden blijft en is van mening dat dat contact voldoende wordt gewaarborgd door de huidige omgangsregeling. Met de vader is al een aantal jaren nauwelijks contact, maar wellicht ontstaat er in de toekomst gelegenheid en ruimte voor contactherstel.
3.3
De GI dient te worden benoemd tot voogd ten aanzien van alle minderjarigen. Het is van belang dat de ontwikkeling van de minderjarigen goed gevolgd blijft worden en dat er regievoering en ondersteuning aanwezig blijft. Ook kan de GI het behoud van contact tussen de minderjarigen (en hun inmiddels meerderjarige broers) onderling, tussen de moeder en de minderjarigen en tussen de moeder en de voor de minderjarigen ander belangrijke volwassenen reguleren. Overigens is er geen andere partij die opteert voor de voogdij, aldus de Raad.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de toepassing van een verderstrekkende maatregel, omdat de meest intensief mogelijke hulpverlening niet heeft geleid tot (voldoende) verbetering. De GI ziet sinds de uithuisplaatsing van de minderjarigen het beeld bevestigd dat Lijn5 eerder heeft geschetst over de pedagogische onmacht van de moeder. De moeder is ook niet bereid gebleken om duurzaam zeer intensieve hulp te accepteren. De GI ziet daardoor geen mogelijkheid meer tot thuisplaatsing van de minderjarigen binnen een aanvaardbare termijn. De GI stelt verder dat de huidige onzekerheid niet goed is voor de ontwikkeling van de minderjarigen. Zij krijgen van de moeder regelmatig de boodschap te horen dat ze weer thuis kunnen komen wonen en dat er weer een zitting komt waarin daarover beslist wordt.
4.2
De moeder is het niet eens met het verzochte. Ze wil dat de minderjarigen weer thuis komen wonen. Het besluit tot uithuisplaatsing is op leugens gebaseerd. Zij vindt dat ze nooit een eerlijke kans heeft gehad om te laten zien dat ze wèl goed voor hen kan zorgen. Ze staat open voor hulpverlening en heeft ook altijd goed samengewerkt met de hulpverleners van Lijn5.
Mr. Heijnen heeft daartoe –kort samengevat en voor zover hier relevant- het volgende aangevoerd. De moeder is van mening dat zij binnen afzienbare tijd weer voor de minderjarigen kan zorgen. Er is sprake van gewijzigde omstandigheden omdat de echtscheiding is afgerond en de moeder een nieuwe partner heeft die haar kan ondersteunen. Zij beschikt op opvoedkundig niveau over voldoende kwaliteiten en is voldoende leerbaar daarin. Het klopt niet dat er bij haar sprake is van een verstandelijke beperking. Bovendien zou zij meer tijd hebben voor de jongste drie minderjarigen, nu de oudsten niet meer thuis komen wonen. Ten aanzien van de jongste drie minderjarigen geldt dat hun loyaliteit in de eerste plaats bij de moeder ligt en zij zien er naar uit ooit weer thuis te kunnen wonen. In plaats van het nadrukkelijk ontnemen van deze wens, zou het beter zijn om op grond van de gewijzigde omstandigheden nogmaals te onderzoeken of een thuisplaatsing met hulp, op termijn, wellicht weer tot de mogelijkheden zou kunnen behoren. Vanaf het moment van uithuisplaatsing zijn de mogelijkheden voor terugkeer niet meer (voldoende) onderzocht. De GI toont weinig flexibiliteit om de eenmaal ingezette koers aan te passen en de door de gewijzigde situatie mogelijk ontstane kans dat de moeder de jongste drie minderjarigen nog wel zelf kan opvoeden, te onderzoeken. Zij wil graag nog een kans krijgen om te laten zien dat ze het nu wèl kan. Indien de minderjarigen niet bij haar terugkeren, wil zij graag dat de bezoekregeling zal worden versoepeld en uitgebreid.
Verder geldt ten aanzien van [minderjarige] dat een gezagsbeëindiging slechts symbolisch zou zijn, aangezien het voor iedereen duidelijk is dat hij in [naam] blijft wonen en hij binnen een half jaar de meerderjarigheid zal bereiken. Ten aanzien van [minderjarige] is het ook voor alle betrokkenen duidelijk dat zij zal opgroeien in het perspectiefbiedende pleeggezin en, mede gelet op haar leeftijd, heeft het voor haar evenmin meerwaarde om het gezag van de ouders te beëindigen.
4.3
De vader is niet verschenen, maar uit de stukken blijkt dat hij denkt dat het in het belang van de minderjarigen nodig is om het gezag te beëindigen. Om die reden kan hij instemmen met het verzochte. Hij houdt veel van de minderjarigen en wenst hen niets dan goeds toe.
4.4
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij het niet eens is met het verzochte. Zijn moeder zorgde goed voor hem en voor de andere kinderen en door leugens van de GI zijn ze uit huis geplaatst. Hij merkt aan zijn moeder dat ze extra verdriet heeft door het verzoek tot gezagsbeëindiging. Vorig jaar heeft de moeder door het verdriet over de uithuisplaatsing van de kinderen een aantal weken niet kunnen lopen. Zijn moeder moet blijven ondertekenen voor beslissingen, anders gaat Jeugdzorg de baas over hem spelen. Het gezag van zijn vader maakt hem niet uit.
Hij weet niet of hij na zijn meerderjarigheid in ’ [naam] blijft wonen of terug gaat naar zijn moeder. Hij woont nu al drie jaar in [plaats] en kan het daar redelijk goed vinden. Hij wil dat de jongste drie kinderen in ieder geval teruggaan naar de moeder. Dat zou ook voor de moeder beter zijn, want [minderjarige] heeft hem verteld dat de moeder door de situatie “kapot gaat” van binnen.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling ter terechtzitting overweegt de rechtbank als volgt.
5.1
De rechtbank kan, op grond van artikel 1:266, eerste lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2.1
Uit het raadsrapport blijkt dat alle minderjarigen worden bedreigd in hun ontwikkeling en het is in hun belang om hun toekomstperspectief en verdere ontwikkeling veilig te stellen. De minderjarigen kennen een zeer belaste voorgeschiedenis. Binnen de bestaande kinderbeschermingsmaatregelen wordt niet meer gewerkt aan thuisplaatsing.
5.2.2
De vader heeft het gezin met zeven kinderen, in november 2012 verlaten. In januari 2013 heeft de Raad geconcludeerd dat er sprake is van een structureel overbelast gezinssysteem. In het ouderlijk milieu heeft het de minderjarigen lange tijd ontbroken aan toereikende basale zorg, toezicht en voldoende veiligheid, harmonie, rust, stimulans, begeleiding, regels en duidelijkheid. De onveilige thuissituatie werd versterkt door de gedragsproblemen van [minderjarige] en zijn twee oudere, inmiddels meerderjarige, broers, waarop de moeder niet adequaat reageerde, waardoor er met regelmaat (fysieke) escalaties zijn geweest.
In februari 2013 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld en is [minderjarige] uit huis geplaatst in een woongroep van ‘s [naam] .
Vanaf juli 2013 tot en met april 2015, de jongste vier minderjarigen woonden toen nog thuis, is er zeer intensieve (opvoedings)ondersteuning geboden. Lijn5 heeft maximale ambulante hulp geboden. De hulpverlening was zo georganiseerd dat gedurende alle uren dat de minderjarigen bij de moeder waren, er hulpverleners aanwezig waren. Tijdens die periode van bijna twee jaar is gebleken dat er sprake is van pedagogische onmacht bij de moeder.
Het lukt de moeder niet om in voldoende mate aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarigen. De oudsten worden belast met verantwoordelijkheden en zorgen die niet passend zijn bij hun leeftijd doordat de moeder steun en bevestiging zoekt bij hen omtrent haar persoonlijk leed en doordat zij haar zorgen met hen deelt. De gezinsverhoudingen zijn verstoord.
De moeder is, ondanks de intensieve hulp en steun, niet in staat gebleken om haar (opvoedings-)verantwoordelijkheid te nemen. De moeder toonde beperkte leerbaarheid en onvoldoende probleeminzicht. Ze wilde graag minder hulpverlening en meer tijd voor zichzelf en ze was steeds minder goed aan te sturen. De hulpverlening aan de moeder is gestagneerd. De veiligheid van de minderjarigen kon daardoor in de thuissituatie niet langer worden gewaarborgd, waarna de GI heeft moeten besluiten om ook een uithuisplaatsing te verzoeken voor de jongste vier kinderen. In april 2015 is [minderjarige] geplaatst bij netwerkpleegouders, een tante en oom vaderszijde, bij wie ze sindsdien verblijft. De jongste drie minderjarigen zijn toen geplaatst bij [naam] en daar verblijven ze sindsdien samen met hun broer [minderjarige] op een groep. Ze wonen met zijn vieren in dezelfde woning zonder andere kinderen.
5.2.3
Ten tijde van de uithuisplaatsing van de minderjarigen was er sprake van emotionele en fysieke verwaarlozing. Ten gevolge van de thuissituatie hebben de minderjarigen niet voldoende ruimte gehad om alle ontwikkelingsfasen adequaat te doorlopen. Hun zelfvertrouwen en gevoel van eigenwaarde is daardoor ook onvoldoende tot ontwikkeling gekomen. Bij [minderjarige] , [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] is er sprake van een benedengemiddeld intelligentieniveau. [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] kunnen grenzeloos zijn in hun gedrag en in de thuissituatie waren er geregeld (fysieke) escalaties. Een gebrek aan hygiëne zorgde er mede voor dat de oudste drie op school werden gepest. Bij alle minderjarigen is sprake van loyaliteitsproblematiek.
[minderjarige]wordt verder omschreven als een impulsieve jongen die moeite heeft met het kennen en herkennen van grenzen en met agressieregulatie. Bij [minderjarige] is sprake van parentificatie en hij heeft de rol van grote broer weer opgepakt sinds hij weer met zijn broertje en zusjes samen woont. Hij voelt zich verantwoordelijk voor hen. Dat is een zware taak voor hem en zorgt ook voor een loyaliteitsconflict richting moeder en stiefvader.
Voor
[minderjarige]geldt dat zij veelvuldig is gaan liegen als coping strategie. Er waren thuis weinig regels en de moeder hield geen toezicht op haar. Zij ging daardoor haar eigen gang, ze loog veel en kwam daar ook mee weg. Daar wordt nu aan gewerkt door zowel de pleegouders als andere hulpinstanties. Lijn5 biedt voor [minderjarige] naschoolse dagbehandeling aan. [minderjarige] wil loyaal zijn naar zowel de moeder als de pleegouders, maar voelt daarbij vanuit de moeder geen duidelijke toestemming.
[minderjarige]wordt omschreven als een rustige, teruggetrokken jongen. Hij praat niet makkelijk over wat er in hem omgaat en zoekt weinig aansluiting bij zijn klasgenoten. [minderjarige] volgt onderwijs op de praktijkschool in [plaats] en heeft ondersteuning nodig bij zijn huiswerk en bij het meenemen van de juiste spullen naar school. Er is moeilijk contact met hem te krijgen als hij televisie kijkt of spelletjes doet op zijn telefoon of computer en wanneer hij deze bezigheden (ineens) moet beëindigen, kan hij heel boos en opstandig reageren. Het helpt hem om van te voren tijdsafspraken te maken en tijdig te worden voorbereid op wat komen gaat. Hij hecht er waarde aan dat afspraken worden
nagekomen.
De oudste kinderennamen de rol op zich om de jongste kinderen aan te spreken op hun gedrag. Met name [minderjarige] en [minderjarige] maken zich ook in het heden nog veel zorgen om de jongere zusjes.
[minderjarige]wordt omschreven als een enthousiast, zeer aanwezig meisje, dat veel aandacht nodig heeft. Ze vertoont zelfbepalend gedrag. Ze heeft de neiging om zich te overschreeuwen en is impulsief in haar gedrag. Zij volgt speciaal onderwijs in [plaats] en wordt door een schoolbus gehaald en gebracht. Zij heeft moeite met uitgestelde aandacht. Zij is erg beweeglijk en kan anderen afleiden wanneer haar eigen werk klaar is. Om haar sociale vaardigheden en weerbaarheid te kunnen vergroten doet zij op school mee aan een Rots en Watertraining.
[minderjarige]volgt regulier basisonderwijs. Ze gaat groep drie nog een jaar overdoen. Ze speelt het liefste rollenspellen met klasgenootjes. Ze heeft er moeite mee als zij haar zin niet krijgt of wanneer er iets van haar verwacht wordt waar zij niet zoveel zin in heeft.
De houding en het gedrag van de moeder versterkt de loyaliteitsgevoelens van de minderjarigen richting haar, waardoor ze worden geremd in hun mogelijkheden om te aarden bij [naam] dan wel bij de pleegouders, hetgeen van negatieve invloed kan zijn op hun verdere ontwikkeling.
5.2.4
De moeder kampt met persoonlijke problematiek. Onderzoek heeft uitgewezen dat zij een verstandelijke beperking heeft (TIQ 65) en functioneert op moeilijk lerend niveau. Tijdens de uitvoering van het intensieve ambulante hulpverleningstraject is gebleken dat zij een beperkt pedagogisch inzicht heeft. Ze heeft onvoldoende inzicht in wat de minderjarigen nodig hebben, zowel op materieel, fysiek als op sociaal en emotioneel gebied. Ze houdt in de thuissituatie onvoldoende toezicht op de kinderen. De moeder is in het oppakken van haar opvoedersrol onvoldoende reactief en sensitief. Ook kan ze onvoldoende kind overstijgend denken en/of proactief handelen. Ze is primair op zichzelf gericht en secundair reactief op de kinderen. Voorts is gebleken dat ze onvoldoende leervermogen heeft, waardoor er onvoldoende mogelijkheden tot verandering zijn.
Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen wordt het beeld dat Lijn5 heeft geschetst over de opvoedvaardigheden van de moeder bevestigd. Het valt de jeugdzorgwerkers op dat de moeder nog altijd haar eigen belang voorop heeft staan in het contact met haar kinderen en dat ze de gevolgen van haar gedrag of houding naar de kinderen onvoldoende kan inschatten. Ze heeft weinig individuele aandacht voor de kinderen als ze op de groep is.
De meerderjarige zonen van de moeder, [meerderjarige] en [meerderjarige] , worden ook regelmatig uitgenodigd door haar om op bezoek te komen op de groep en dan is de moeder vooral met hen bezig. Er worden ongepaste opmerkingen gemaakt door de moeder, [meerderjarige] en [meerderjarige] , in welk gedrag [minderjarige] dan meegaat. Ook wordt gezien dat de moeder wel regels probeert te stellen, maar dat het haar niet lukt om deze regels te handhaven. De moeder is ook niet in staat gebleken om zelfstandig de planning voor het weekendbezoek vorm te geven. Deze wordt met begeleiding van de groepsleiding gemaakt. De moeder is vervolgens niet gemotiveerd om de planning uit te voeren of trekt toch haar eigen plan.
5.2.5
De moeder heeft een uitgebreide bezoekregeling met [minderjarige] , [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] . Ze logeert eenmaal per veertien dagen van zaterdag 12:00 uur tot zondag 17:00 uur op de groep. In de andere week bezoekt ze de minderjarigen tussen 12:00 uur en 15:30 uur op de groep. [minderjarige] bezoekt zijn moeder om de week van vrijdag tot zaterdag thuis. Verder is er dagelijks gelegenheid tot bellen en skypen op vaste tijdstippen en zijn er, in overleg, geregeld extra bezoekjes.
Op die manier wordt de moeder in de gelegenheid gesteld om mee te draaien in de structuur, waarbij er ruimte blijft voor haar om leuke momenten te houden met de minderjarigen zonder dat er een pedagogisch appél op haar wordt gedaan. De band tussen de moeder en de minderjarigen is liefdevol en hecht en hoewel er vanuit de leefgroep, de GI en de Raad zorgen zijn over de wijze waarop de moeder in het contact met de minderjarigen primair vanuit haar eigen behoeftes lijkt te handelen, beleven zowel de moeder als de minderjarigen de contacten met elkaar als positief.
[minderjarige] bezoekt de moeder en haar broers en zussen eenmaal per maand op de leefgroep en zij heeft wekelijks op twee vaste momenten gelegenheid om met de moeder en haar broers en zusjes te bellen. [minderjarige] heeft aangegeven van haar moeder en broers en zusjes te houden en het fijn te vinden ze af en toe te zien, maar niet te vaak. Tijdens het contact vindt ze het namelijk soms lastig om niet mee te gaan in het negatieve praten over Jeugdzorg en het pleeggezin. [minderjarige] merkte dat ze bij zichzelf daardoor ook meer verzet voelde.
5.2.6
Overigens geldt ten aanzien van alle minderjarigen dat voor een (meest) positieve ontwikkeling het wenselijk zou zijn dat zij in de toekomst de toestemming van de moeder kunnen gaan voelen om op te groeien in hun huidige opvoedingssituatie en dat de moeder leert om een goede invulling te geven aan haar rol als moeder op afstand.
5.2.7
De vader kampt tevens met persoonlijke problematiek en bevindt zich in een diagnostisch traject om zicht te krijgen op de oorzaak van zijn problemen. Hij voelt, vooralsnog, niet voldoende (emotionele) ruimte om weer actiever invulling te kunnen geven aan zijn ouderschap. De vader heeft alleen met [minderjarige] nog sporadisch contact, voornamelijk via whats app, en met de andere minderjarigen heeft hij het contact enkele jaren geleden verbroken. Na de breuk tussen de ouders wilde de vader graag een omgangsregeling met de kinderen, maar uiteindelijk is het niet gelukt om daar in onderling overleg uit te komen. Hij merkte verder dat de beeldvorming van de minderjarigen over hem negatief werd beïnvloed door de moeder en daarom heeft hij er voor gekozen het contact te verbreken. Door afstand te nemen hoopt(e) de vader rust te creëren voor zowel de minderjarigen als voor hemzelf. Hij hoopt dat er in de toekomst (emotionele) ruimte kan ontstaan voor contactherstel.
5.2.8
Om uit te kunnen groeien tot evenwichtige volwassenen hebben alle kinderen, gelet op hun niveau en zeer belaste verleden, een meer dan gemiddelde behoefte aan een stabiel opvoedingsklimaat, waarbinnen zij structureel kunnen rekenen op sterk pedagogisch onderlegde en beschikbare opvoeders.
Momenteel biedt [naam] 24-uurszorg aan [minderjarige] , [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] . De aandachtspunten van [naam] om de minderjarigen een goede ontwikkeling te laten doormaken zijn hechting, uitbreiding sociale vaardigheden, het maken van eigen keuzes, voorlichting over seksualiteit/grensoverschrijdend gedrag, normen en waarden, kind kunnen zijn, vergroten van de weerbaarheid, persoonlijke hygiëne, voeding en het onderhouden van het contact met de broers en de zus en de moeder en oma.
Op de leefgroep worden de zaken leeftijdsadequaat besproken en de “grote mensen zorgen” worden zo veel mogelijk beperkt. Doordat er op de groep ook voor de jongsten goed wordt gezorgd, is [minderjarige] en [minderjarige] een deel van hun zorgen uit handen genomen. De gedrags-problematiek van alle minderjarigen is verminderd.
[naam] heeft desgevraagd aangegeven bereid en in staat te zijn om de ingezette begeleiding ook te kunnen blijven bieden na het bereiken van de meerderjarigheid, hetgeen voor [naam] binnen een half jaar aan de orde zal zijn.
[naam] heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt in het pleeggezin. Ze heeft geleerd zichzelf goed te verzorgen en ze krijgt structuur, rust, regels en begeleiding. Pleegzorg ondersteunt de pleegouders, [naam] en de moeder bij de netwerkplaatsing en Lijn5 biedt voor [naam] naschoolse dagbehandeling aan. Verder is ze aan het leren niet zo veel meer te liegen. De pleegouders vinden dat belangrijk en verwachten dat ook van haar, maar soms is dat nog moeilijk voor [naam] . De kwaliteit van de relatie tussen [naam] en de moeder versus [naam] en de pleegouders lijkt te worden beperkt door de loyaliteitsproblematiek. [naam] voelt geen duidelijke toestemming vanuit de moeder om ook richting de pleegmoeder loyaal te zijn.
5.2.9
Alle minderjarigen groeien op in een veilige leefomgeving. Op de leefgroep en in het pleeggezin is er aandacht voor hen. Daarnaast is er een duidelijke structuur en zijn er duidelijke regels. Ze hebben allen een georganiseerde dagbesteding in de vorm van school, stage en/of naschoolse dagbehandeling. Ook wordt in de dagelijkse levensbehoeften van de minderjarigen voorzien, waardoor ze zich hier geen zorgen meer over hoeven te maken. Er wordt dagelijks gedoucht en de minderjarigen dragen weer adequate kleding. Voor alle minderjarigen geldt dat het nog een uitdaging is om zich de gangbare normen en waarden eigen te maken en zich te voegen in de structuur zoals die op school, in de leefgroep, binnen het pleeggezin en in de maatschappij geldt.
5.3
De rechtbank is van oordeel, gelet op genoemde feiten en omstandigheden, dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat de gezaghebbende ouders in de toekomst en binnen een voor de minderjarigen aanvaardbare termijn zelf weer voor hen kunnen gaan zorgen.
De vader heeft het contact met zijn kinderen enkele jaren geleden verbroken en voelt vooralsnog niet voldoende ruimte om weer actief invulling te kunnen geven aan zijn ouderschap. De moeder is betrokken bij de minderjarigen, maar ook met langdurige inzet van de meest intensieve vorm van ambulante hulpverlening is de moeder niet in staat gebleken zorg te dragen voor een adequaat pedagogisch klimaat voor de minderjarigen.
De minderjarigen zijn inmiddels gewend in hun nieuwe opvoedingsomgeving en hebben sinds hun uithuisplaatsing zichtbaar een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij hebben allen baat bij een rustige opvoedingsomgeving waarin structuur, regelmaat, begeleiding, verzorging, duidelijkheid, rust, stimulans en begrenzing wordt geboden en dat vertaalt zich onder meer terug in afname van gedragsproblematiek. De kinderen zijn duidelijk rustiger geworden en ze zijn gesetteld op scholen en verenigingen.
De veiligheid en continuïteit in de zorg en ondersteuning aan de kinderen is in de basis geborgd door middel van de huidige kinderbeschermingsmaatregelen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk geworden dat er geen zicht meer is op thuisplaatsing van de kinderen bij de vader of de moeder. De gronden van de huidige geldende maatregelen zijn niet meer van toepassing.
5.4
De rechtbank is, gelet op alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a, van het BW is voldaan.
5.5
Ten aanzien van het verweer van mr. Heijnen dat er geen noodzaak is voor gezagsbeëindiging voor [minderjarige] en [minderjarige] , overweegt de rechtbank als volgt.
5.5.1
De ingenomen stelling dat het voor deze beide minderjarigen duidelijk is dat ze niet meer thuis komen wonen en dat een gezagsbeëindiging daarom geen toegevoegde waarde heeft en slechts symbolisch zou zijn, mede gelet op hun leeftijd, volgt de rechtbank niet.
5.5.2
Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee miskend dat juist vanwege het feit dat [minderjarige] is geparentificeerd en er bij hem sprake is van loyaliteitsproblematiek, het voor hem extra van belang is dat duidelijk is dat de moeder niet voor hem kan zorgen en dat hij het signaal krijgt, en daardoor wellicht de ruimte voelt, dat hij zijn eigen keuzes mag maken.
Dat [minderjarige] bij de kinderrechter heeft aangegeven tegen gezagsbeëindiging te zijn, ziet de rechtbank als een uiting van zijn loyaliteit naar en zorg voor de moeder.
5.5.3
Ten aanzien van [minderjarige] geldt dat, anders dan mr. Heijnen stelt, is gebleken dat zij behoefte heeft aan (meer) duidelijkheid over haar opgroeiperspectief en dat zij niet ervaart dat de moeder haar (emotionele) toestemming verleent om verder op te groeien in het pleeggezin.
5.6
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gezagsbeëindiging in het belang van zowel [minderjarige] als [minderjarige] is te achten, zodat deze verzoeken zullen worden toegewezen.
5.7
Ten aanzien van de jongste drie minderjarigen heeft mr. Heijnen aangevoerd dat de moeder thans de zorg voor hen wél aan zou kunnen, omdat ze haar aandacht nu over minder kinderen hoeft te verdelen dan ten tijde van de uithuisplaatsing het geval was, en voorts omdat haar huidige partner haar nu kan ondersteunen.
5.8
Naar het oordeel van de rechtbank doet een wijziging in de omstandigheden niets af aan de geconstateerde pedagogische onmacht van de moeder. Hiervoor is reeds overwogen dat de moeder niet in staat is een adequate opvoedingsomgeving te bieden.
5.9
Dit betekent dat de rechtbank ook ten aanzien van [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] tot het oordeel komt dat gezagsbeëindiging in hun belang is te achten. Derhalve zullen ook deze verzoeken worden toegewezen.
5.1
De stelling dat de moeder niet verstandelijk beperkt zou zijn en dat de testresultaten niet zouden kloppen, wordt gepasseerd nu iedere onderbouwing van deze stelling ontbreekt.
5.11
Door de beëindiging van het gezag van de ouders komt een gezagsvoorziening over [minderjarige] , [minderjarige] , [minderjarige] , [minderjarige] en [minderjarige] te ontbreken en dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
5.16
De rechtbank is van oordeel dat de GI dient te worden belast met de voogdij. Het is van belang dat de ontwikkeling van de minderjarigen goed gevolgd blijft worden en dat er regievoering en ondersteuning aanwezig blijft. Ook kan de GI het contact tussen de minderjarigen (en hun inmiddels meerderjarige broers) onderling, tussen de moeder en de minderjarigen en tussen de moeder en de voor de minderjarigen andere belangrijke volwassenen blijven volgen en reguleren. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de GI dient te worden belast met de voogdij.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
Beëindigt het ouderlijk gezag van:
[de moeder], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
en
[de vader], geboren op 30 december [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
over de minderjarigen:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
6.2
Benoemt over bovengenoemde minderjarigen tot voogd:
de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
6.3
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. J.A.C.R.W. VerLoren van Themaat-van der Hoeven en mr. M.E. Allegro, rechters, beiden tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van I.M. Stroet LLB, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam