ECLI:NL:RBNHO:2016:725

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
4779726 / CV VERZ 16-777 (H.K.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van een weg als uitrit in het kader van verkeersrecht

In deze zaak hebben partijen zich tot de kantonrechter gewend om te oordelen of een bepaalde weg als uitrit kan worden aangemerkt, wat gevolgen heeft voor de voorrangsregels in het verkeer. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 25 oktober 2014, waarbij de scooterbestuurder, die van rechts kwam, in botsing kwam met een personenauto. De scooterbestuurder stelde dat hij voorrang had, terwijl de verzekeraar van de autobestuurder betoogde dat de scooterbestuurder vanuit een uitrit de weg opreed en daarom geen voorrang had.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de weg waarover de scooterbestuurder reed niet als uitrit kan worden gekwalificeerd. Dit oordeel is gebaseerd op zowel het bestemmingscriterium als het constructiecriterium. De kantonrechter concludeert dat de weg niet de fysieke kenmerken van een uitrit vertoonde en dat de bestemming van de weg niet kenbaar was voor andere verkeersdeelnemers. De rechter oordeelt dat de autobestuurder voorrang had moeten verlenen aan de scooterbestuurder, die van rechts kwam. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4779726 \ CV VERZ 16-777 (H.K.)
Uitspraakdatum: 10 februari 2016
Vonnis in de zaak van:

1.[naam] , wonende te [woonplaats]

verder ook te noemen: [de scooterbestuurder]
gemachtigde: mr. F.M. Oudolf, advocaat te Amsterdam
en:
2. de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V., gevestigd en
kantoorhoudende te Apeldoorn
verder te noemen: Achmea
gemachtigde: mw. S. Tan en/of mw.mr. A.W. Hendriks, verbonden aan Achmea Claims Center te Apeldoorn
gezamenlijk verzoekende partijen.

1.Het procesverloop

1.1.
Partijen hebben zich bij gezamenlijk verzoekschrift tot de kantonrechter gewend in het kader van de bij artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde mogelijkheid om het geschil aan deze rechter voor te leggen.
1.2.
Op 27 januari 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de scooterbestuurder] (geboren op [datum] ) reed op 25 oktober 2014 omstreeks 14.30 uur met zijn scooter (merk Killerbee, type Custom Retro, met verzekeringsplaat [nummer] ) te Alkmaar vanuit de Otterkoog rechts afslaand de Hamsterkoog/Hazenkoog te Alkmaar op. Hij kwam daarbij in botsing met een personenauto (merk Totoyota, type Prius, kenteken [kenteken] ), die werd bestuur door [autobestuurder] (geboren op [geboortedatum] ). De snelheden van de voertuigen waren 20 respectievelijk 30 km/uur.
2.2.
De wegen Hamsterkoog, Hazenkoog en Otterkoog maken deel uit van een groot industrieterrein te Alkmaar, genaamd Beverkoog.
2.3.
[de scooterbestuurder] liep bij het verkeersongeval lichamelijk letsel op. [de autobestuurder] bleef ongedeerd. De auto van [de autobestuurder] was ten tijde van de aanrijding voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Avéro.

3.De standpunten van partijen

[de scooterbestuurder] stelt dat hij van rechts kwam en daarom voorrang had.
Achmea is van mening dat [de autobestuurder] als doorgaand verkeer op een hoofdweg reed en dat [de scooterbestuurder] van(uit) een uitrit de weg opreed en dus geen voorrang had.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is, dat de overgelegde foto’s een getrouw beeld geven van de werkelijke situatie ter plaatse, zodat ook de kantonrechter hiervan zal uitgaan. Voorts staat vast dat de situatie destijds niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van de huidige situatie.
4.2.
Uit de verklaringen van partijen alsmede uit de overgelegde stukken is als vaststaand aan te nemen, dat de verzekerde [de autobestuurder] met de door hem bestuurde auto reed over de voor het openbaar verkeer openstaande weg Hamsterkoog/Hazenkoog te Alkmaar.
Scooterbestuurder [de scooterbestuurder] kwam vanaf de voor het openbaar verkeer openstaande weg Otterkoog en reed vervolgens over een naamloze weg – volgens Achmea is dit een uitrit – naar de Hamsterkoog/Hazenkoog om aldaar rechtsaf te slaan. Hij was ter plaatse bekend en reed wel vaker via deze weg. Het wegdek van de Hamsterkoog/Hazenkoog is van voorzien van asfalt, evenals het wegdek van de Otterkoog. Het wegdek van de “verbindingsweg” is voorzien van klinkers. Voornoemde wegen zijn niet voorzien van verkeersborden en/of markeringen op het wegdek. Ook is geen sprake van bijvoorbeeld een op het wegdek met belijning gemarkeerde fietsstrook. Evenmin is sprake van een duidelijk hoogteverschil tussen beide wegen; de ingang van de “verbindingsweg” loopt slechts geleidelijk iets omhoog.
4.3.
Voor de beoordeling van de zaak, of voormelde verbindingsweg is aan te merken als een uitrit, zijn met name de volgende twee wetsartikelen van belang.
Artikel 15, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat het volgende inhoudt:
“Op kruispunten verlenen bestuurders voorrang aan voor hen van rechts komende bestuurders.”
Artikel 54 van het RVV 1990, dat het volgende inhoudt:
“Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals (…), uit een uitrit de weg oprijden (…), moeten het overige verkeer voor laten gaan..”
4.4.
Een weg wordt als uitrit beschouwd indien deze weg een beperkte bestemming heeft en deze beperkte bestemming kenbaar is voor alle verkeersdeelnemers ter plaatse (bestemmingscriterium) of indien deze weg ter hoogte van de aansluiting op de andere weg de fysieke kenmerken van een uitrit vertoont (constructiecriterium).
4.5.
Met betrekking tot het bestemmingscriterium.Voor zover de weg ten tijde van het ongeval een beperkte bestemming had, was deze beperkte bestemming naar het oordeel van de kantonrechter niet kenbaar voor alle verkeersdeelnemers ter plaatse. Uit de in het geding gebracht foto’s valt slechts op te maken dat op enige afstand van de kruising sprake is van bebouwing, zonder dat voor een weggebruiker als [de scooterbestuurder] kenbaar was dat de weg die naar deze bebouwing leidde uitsluitend bestemd was om die bebouwing te bereiken. Dit klemt temeer daar deze (verbindings)weg op een andere openbare weg uitkomt, de Otterkoog. Het is derhalve geen afgesloten weg.
Evenmin biedt de door Achmea gestelde
beperktebestemming steun aan de haar stelling dat de door [de scooterbestuurder] bereden weg als uitrit moet worden bestempeld. Voor wat betreft dit aspect acht de kantonrechter van belang, dat voornoemde wegen alle zijn gelegen in een druk industriebied, zodat op alle wegen op het industrieterrein Beverkoog sprake kan zijn van bestemmingsverkeer. Dat voornoemde verbindingsweg met een hek kan worden afgesloten, is gesteld noch gebleken. Op de foto is een dergelijke afsluitbaar hek niet te zien.
Of de bestemming “uitrit” voor [de scooterbestuurder] duidelijk had kunnen zijn in verband met eventueel dubbel geparkeerd staande (vracht)auto’s is gesteld noch gebleken. Immers, niet duidelijk is hoe de situatie die dag op dat moment was.
4.6.
Met betrekking tot het constructiecriterium.
Ook is de kantonrechter van oordeel dat de weg waarover [de scooterbestuurder] reed niet de fysieke kenmerken van een uitrit vertoonde, in ieder geval kunnen de door de kantonrechter vastgestelde verschillen tussen de wegen voor wat betreft hun uiterlijke kenmerken, ook in onderling verband beschouwd, niet leiden tot het oordeel dat de weg waarover [de scooterbestuurder] reed als een uitrit moet worden beschouwd. Dit geldt zowel voor de verschillen in breedte
– zij het dat er enig verschil in breedte is, maar dit is niet doorslaggevend – de kleur van het wegdek en samenstelling daarvan. Zoals hiervoor reeds overwogen, is geen sprake van verkeersborden of van wegmarkering, terwijl beide wegen verhard zijn en direct op elkaar aansluiten zonder een opvallende fysieke overgang in de vorm van een geul, drempel of trottoirband.
4.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie, dat autobestuurder [de autobestuurder] voorrang had dienen te verlenen aan de voor hem van rechts komende scooterbestuurder [de scooterbestuurder] .
4.8.
Nu partijen zijn overeengekomen de kosten van deze procedure ieder voor de helft te dragen, zullen de kosten tussen hen worden gecompenseerd als na te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
Stelt vast dat de door scooterbestuurder [de scooterbestuurder] bereden weg niet was (is) aan te merken als een uitrit in de zin van artikel 54 van het RVV 1990, zodat hij op 25 oktober 2014 voorrang had dienen te krijgen van de autobestuurder [de autobestuurder] , omdat [de scooterbestuurder] van rechts kwam.
5.2.
Compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter en op 10 februari 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J.A.J. Kreijger, griffier.
De griffier De kantonrechter