Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[naam] , wonende te [woonplaats]
gemachtigde: mr. F.M. Oudolf, advocaat te Amsterdam
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De standpunten van partijen
Achmea is van mening dat [de autobestuurder] als doorgaand verkeer op een hoofdweg reed en dat [de scooterbestuurder] van(uit) een uitrit de weg opreed en dus geen voorrang had.
4.De beoordeling
Scooterbestuurder [de scooterbestuurder] kwam vanaf de voor het openbaar verkeer openstaande weg Otterkoog en reed vervolgens over een naamloze weg – volgens Achmea is dit een uitrit – naar de Hamsterkoog/Hazenkoog om aldaar rechtsaf te slaan. Hij was ter plaatse bekend en reed wel vaker via deze weg. Het wegdek van de Hamsterkoog/Hazenkoog is van voorzien van asfalt, evenals het wegdek van de Otterkoog. Het wegdek van de “verbindingsweg” is voorzien van klinkers. Voornoemde wegen zijn niet voorzien van verkeersborden en/of markeringen op het wegdek. Ook is geen sprake van bijvoorbeeld een op het wegdek met belijning gemarkeerde fietsstrook. Evenmin is sprake van een duidelijk hoogteverschil tussen beide wegen; de ingang van de “verbindingsweg” loopt slechts geleidelijk iets omhoog.
Artikel 15, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat het volgende inhoudt:
beperktebestemming steun aan de haar stelling dat de door [de scooterbestuurder] bereden weg als uitrit moet worden bestempeld. Voor wat betreft dit aspect acht de kantonrechter van belang, dat voornoemde wegen alle zijn gelegen in een druk industriebied, zodat op alle wegen op het industrieterrein Beverkoog sprake kan zijn van bestemmingsverkeer. Dat voornoemde verbindingsweg met een hek kan worden afgesloten, is gesteld noch gebleken. Op de foto is een dergelijke afsluitbaar hek niet te zien.