In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en Zilveren Kruis Zorkantoor N.V. over de vaststelling van het persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2014. Eiser ontving een pgb op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een deel van het pgb. Het primaire besluit van verweerder had het pgb vastgesteld op € 13.237,59 en een bedrag van € 13.349,86 teruggevorderd. Na bezwaar werd het pgb herzien naar € 14.767,59 en de terugvordering verlaagd tot € 11.819,86. Eiser ging in beroep tegen dit bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 7 juni 2016 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zijn standpunt in het verweerschrift genuanceerd, maar bleef bij de conclusie dat de zorgactiviteiten die door de broer van eiser werden uitgevoerd, niet als AWBZ-verzekerde zorg konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft de motivering van het bestreden besluit als onvolledig beoordeeld, maar heeft dit gebrek gepasseerd omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond welke zorgactiviteiten daadwerkelijk waren uitgevoerd en in welke omvang, en dat hij niet had voldaan aan de verplichting om verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.