ECLI:NL:RBNHO:2016:7379

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 188
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het persoonsgebonden budget en de terugvordering daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en Zilveren Kruis Zorkantoor N.V. over de vaststelling van het persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2014. Eiser ontving een pgb op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een deel van het pgb. Het primaire besluit van verweerder had het pgb vastgesteld op € 13.237,59 en een bedrag van € 13.349,86 teruggevorderd. Na bezwaar werd het pgb herzien naar € 14.767,59 en de terugvordering verlaagd tot € 11.819,86. Eiser ging in beroep tegen dit bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 7 juni 2016 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zijn standpunt in het verweerschrift genuanceerd, maar bleef bij de conclusie dat de zorgactiviteiten die door de broer van eiser werden uitgevoerd, niet als AWBZ-verzekerde zorg konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft de motivering van het bestreden besluit als onvolledig beoordeeld, maar heeft dit gebrek gepasseerd omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond welke zorgactiviteiten daadwerkelijk waren uitgevoerd en in welke omvang, en dat hij niet had voldaan aan de verplichting om verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/188

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Özates),
en

Zilveren Kruis Zorkantoor N.V., verweerder

(gemachtigde: mr. M.R.A. Raghoebarsingh).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) van eiser over 2014 vastgesteld op € 13.237,59 en € 13.349,86 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen, het pgb vastgesteld op € 14.767,59 en beslist dat de terugvordering wordt verlaagd tot € 11.819,86.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De termijn voor het doen van uitspraak is door de rechtbank verlengd.

Overwegingen

1.1
Eiser is blijkens een indicatiebesluit van het CIZ over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 geïndiceerd voor een zorgzwaartepakket 3 VG klasse 7. Dit pakket bestaat uit persoonlijke verzorging klasse 1, begeleiding individueel klasse 5 en begeleiding groep klasse 6 met vervoer. Eiser ontving op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor het jaar 2014 een pgb voor de functies persoonlijke verzorging (PV) en individuele begeleiding (IB) ten bedrage van netto € 26.587,45. Het pgb wordt uitgekeerd in de vorm van bevoorschotting en de betalingen die eiser doet met het pgb moet hij per 6 maanden verantwoorden. Voor eiser geldt in 2014 een verantwoordingsvrij bedrag van € 398,81, zodat het te verantwoorden bedrag voor 2014 € 26.188,64 is.
1.2
Over de periode 1 januari tot en met 30 juni 2014 zijn de declaraties ten bedrage van 12.838,78 bij besluit van 21 juli 2014 goedgekeurd.
1.3
Bij brieven van 8 december 2014, 16 februari en 3 maart 2015 heeft verweerder eiser verzocht met gebruikmaking van het daartoe bestemde verantwoordingsformulier verantwoording af te leggen over het aan hem toegekende pgb over de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014. Daarbij is eiser erop gewezen dat het pgb dat niet besteed is aan AWBZ-zorg moet worden terugbetaald.
1.4
Verweerder heeft op 11 februari 2015 een ingevuld verantwoordingsformulier van eiser ontvangen betreffende de periode 9 tot en met 30 juni 2014. Bij brief van 17 maart 2015 heeft verweerder dit teruggestuurd aan eiser met het verzoek om de verantwoording betreffende de periode 1 juli tot en met 31 december 2015.
1.5
Vanwege het uitblijven van de gevraagde verantwoording heeft verweerder het verantwoorde pgb voor 2014 vastgesteld op € 12.838,78. Na vermeerdering met het verantwoordingsvrije bedrag heeft verweerder het pgb bij het primaire besluit vastgesteld op € 13.237,59. Het resterende bedrag van € 13.349,86 heeft verweerder teruggevorderd.
1.6
Eiser heeft bezwaar aangetekend en heeft daarbij alsnog de verantwoording en rekeningafschriften over de periode juli tot en met 30 november 2015 ingediend. Tevens heeft eiser het zorgplan en de zorgovereenkomst met [naam 1] , tevens broer en wettelijk vertegenwoordiger van eiser overgelegd, beide gedateerd op 1 januari 2014.
1.7
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de declaratie van de kosten voor PV ten bedrage van € 1.530,- over de periode van 1 juli tot en met 30 november 2014 goedgekeurd. Verweerder heeft de declaratie van de kosten voor IB over de periode van 1 juli tot en met 31 december 2014 ten bedrage van € 11.950,- afgekeurd. Volgens verweerder zijn de zorgactiviteiten die [naam 1] doet in het kader van de ondersteuning van eiser, niet aan te merken als AWBZ-verzekerde zorg. Verweerder baseert dit op de beschrijving van de activiteiten in het zorgplan en op de toelichting die daarop is gegeven tijdens de hoorzitting. De declaratie betreffende de maand december is niet geaccepteerd, omdat de betalingen niet van een omschrijving zijn voorzien. Verweerder kan daardoor niet vaststellen met welk doel de betalingen zijn gedaan. Bovendien komen de betalingen niet overeen met het gefactureerde bedrag.
1.8
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft beroep aangetekend.

Overwegingen

Met betrekking tot de facturen over december 2014
2. Verweerder heeft aangegeven dat er over deze maand € 2.316,- is gedeclareerd en dat er blijkens gegevens van eiser € 1.165,- giraal aan de zorgverlener is betaald. In de girale omschrijving ontbreekt voorts het betalingskenmerk, waardoor niet kan worden vastgesteld of deze betaling betrekking heeft op betaling voor zorg vanuit het pgb. Door de discrepanties in het gefactureerde bedrag en de girale betaling is ook niet aannemelijk dat er voor AWBZ zorg is betaald aan de zorgverlener.
Eiser heeft hier enkel tegenin gebracht dat de zorg wellicht niet meteen achteraf betaalbaar is gesteld, maar dat die uiteindelijk wel is betaald. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij drie bankoverschrijvingen overgelegd. Twee daarvan zijn op naam van eiser, de derde op naam van [naam 2] . Uit deze overschrijvingen blijkt, zoals verweerder ook heeft aangegeven, niet waarvoor deze betalingen zijn verricht.
3. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de declaratie over december 2014 niet voldoende is onderbouwd.
Met betrekking tot de zorg die ziet op sociale activering
4. In beroep heeft eiser gesteld dat een deel van de zorg, met name het deelnemen aan groepsbijeenkomsten, nodig is om eiser socialer te krijgen.
5. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat sociale activering geen doel van begeleiding is in de zin van de AWBZ. Sociale activering duidt veeleer op maatschappelijke participatie. Voor voorzieningen op dat vlak kan, aldus verweerder, eiser zich wenden tot de Wmo.
6. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4578)), volgt dat de bestuursrechter de uitleg die verweerder aan artikel 6 van het Bza geeft, vol dient te toetsen en zo nodig zijn uitleg in de plaats dient te stellen van die van verweerder. De rechtbank dient daarom vol te toetsen of de verrichtte activiteiten IB in de zin van artikel 6 van het Bza betreffen.
7. In de nota van toelichting bij het op 1 december 2008 gewijzigde Bza (Stb. 2008, 533, voor zover hier van belang in werking getreden op 1 januari 2009) staat vermeld dat de tot 1 januari 2009 in het Bza geregelde functies ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding te ruim waren gedefinieerd. De CRvB heeft uit de hiervoor vermelde nota van toelichting afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om het aantal indicaties voor de functie begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Bza terug te dringen. Dit brengt met zich dat voor een ruime opvatting over de activiteiten die kunnen worden verricht in het kader van artikel 6 van het Bza geen plaats is. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 13 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2741).
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gezien de beperkte reikwijdte van de activiteiten die voor vergoeding in aanmerking komen, terecht op het standpunt gesteld dat het deelnemen aan groepsbijeenkomsten ten behoeve van sociale activering geen zorg is die op grond van artikel 6 van het Bza voor vergoeding in aanmerking komt.
Met betrekking tot de overige activiteiten
9. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de zorgactiviteiten die [naam 1] doet in het kader van de ondersteuning van eiser, gelet op de omschrijving daarvan in de verantwoording, niet zijn aan te merken als AWBZ-verzekerde zorg. In het verweerschrift heeft verweerder zijn standpunt in zoverre genuanceerd en aangepast dat, gelet op de omschrijving, een deel van de zorg wel als AWBZ-zorg kan worden gezien. Het betreft hier het bevorderen van de zelfredzaamheid in die zin dat [naam 1] begrijpt wat anderen zeggen, zich begrijpelijk weet te maken, initiatief neemt voor en uitvoeren van eenvoudige taken, communicatiehulpmiddel gebruiken, problemen oplossen en dagelijkse routine regelen en het aanleren van geld beheren; deze activiteiten kunnen in beginsel wel tot AWBZ-zorg worden gerekend. Echter, aldus verweerder in het verweerschrift, uit de gegeven omschrijving in de verantwoording is niet objectief te controleren in welke omvang deze zorg is verleend.
10. Ten aanzien van de zorgactiviteiten motoriek, werkvaardigheden, werkgedrag en het bezoeken van multiculturele plaatsen stelt verweerder dat uit de toelichting en verantwoording niet is gebleken hoe deze activiteiten gericht zijn op het concreet ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen en/of het concreet ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt in het verweerschrift heeft aangepast en heeft voorzien van een nadere motivering. Daarmee staat vast dat de motivering van het bestreden besluit onvolledig was. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren, nu eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Hij kon immers ter zitting een reactie geven op de aanvulling van de motivering. Wel ziet de rechtbank in het vorenstaande aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt.
12. Inhoudelijk gezien is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat uit de verantwoording door eiser niet valt af te leiden in welke omvang sprake is geweest van activiteiten ter bevordering van de zelfredzaamheid. Voorts is uit de verantwoording niet af te leiden hoe de door verweerder opgesomde activiteiten bijdragen aan het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Daarmee heeft eiser niet voldaan aan het vereiste dat hij verantwoording dient af te leggen van de besteding van het pgb.
13. De stelling van eiser dat verweerder hem expliciet om een toelichting op dit punt had dienen te vragen volgt de rechtbank niet. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om in zijn verantwoording duidelijk te maken welke AWBZ-activiteiten zijn uitgevoerd en in welke omvang die activiteiten zijn verricht. Eiser heeft in de verantwoording, maar ook in de stukken in het kader van deze procedure en ter zitting, nagelaten inzicht te verschaffen op deze punten.
14. Verweerder heeft de verantwoording van het pgb van eiseres over de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 dan ook terecht afgekeurd.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Behoudens de opdracht om het griffiegeld te vergoeden is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.