ECLI:NL:RBNHO:2016:7526

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
5004360 \ OA VERZ 16-119
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en verzoek om loondoorbetaling

In deze zaak verzoekt de werknemer, die op 29 februari 2016 op staande voet is ontslagen door SPS Cryogenics B.V., de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om loondoorbetaling. De werknemer, die sinds 5 juni 2012 in dienst was, heeft herhaaldelijk waarschuwingen ontvangen voor wangedrag, waaronder te laat komen en ongeoorloofd verzuim. Ondanks deze waarschuwingen heeft de werknemer op de ontslagdatum opnieuw te laat op het werk verschenen, wat door SPS als de druppel werd beschouwd. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, omdat er sprake was van een dringende reden. De werknemer heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die het ontslag onterecht zouden maken. De verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding, transitievergoeding en loondoorbetaling worden afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van de werknemer, die ongelijk krijgt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 5004360 \ OA VERZ 16-119 BL
Uitspraakdatum: 24 mei 2016
Beschikking in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [de werknemer]
gemachtigde: mr. D.F. de Rooy te Zandvoort
tegen
SPS Cryogenics B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard
verwerende partij
verder te noemen: SPS
gemachtigde: mr. S.A. Ruijs, werkzaam bij ARAG te Utrecht

1.Het procesverloop

1.1.
[de werknemer] heeft een aantal verzoeken gedaan, en op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht voorlopige voorzieningen te treffen. SPS heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 10 mei 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[de werknemer] , geboren op [datum] , is op 5 juni 2012 in dienst getreden bij SPS. De laatste functie die [de werknemer] vervulde, is die van algemeen medewerker, met een salaris van
€ 2.430,30 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst zijn van toepassing de bepalingen die zijn opgenomen in de ‘Huis reglementen van SPS Cryogenics BV’. Daarin is onder meer vastgelegd wat de werktijden zijn, welke regels gevolgd moeten worden in geval van ziekte, welk gedrag door SPS niet wordt getolereerd en dat drugs en alcohol verboden zijn.
2.3.
[de werknemer] is bij brieven van achtereenvolgens 4 juni 2014, 21 november 2014, 15 juni 2015, 25 juni 2015, 20 juli 2015, 25 augustus 2015, 16 oktober 2015 en 30 november 2015 door SPS officieel gewaarschuwd wegens het niet volgen van de juiste procedure bij ziekte, negatief gedrag, te laat op het werk verschijnen, onder invloed van alcoholische drank op het werk verschijnen en ongeoorloofd verzuim.
2.4
Bij brief van 8 januari 2016 betreffende ‘afspraken aan de hand van de bespreking d.d. 14-12-2015’ schrijft SPS – voor zover relevant – het volgende aan [de werknemer] .
“(…) Naar aanleiding van uw ongeoorloofd verlof in verband met het feit dat u in hechtenis bent genomen, hebben wij bij terugkeer op maandag 14 december 2015 een gesprek gevoerd. In vervolg op dit gesprek bevestigen wij de gemaakte afspraken als volgt.
  • Uw salaris is over uw afwezige periode (30 november t/m 11 december 2015) geschorst
  • Middels dit ongeoorloofd verzuim is bij ons het limiet bereikt en zijn wij overeengekomen, dat u uw gedrag en inzet zult verbeteren en u zult gedragen als goed werknemer zijnde.
  • Bij een eerstvolgend ongeoorloofd voorval – ongeacht van welke aard – zullen wij direct overgaan tot het nemen van rechtsmaatregelen, welke direct resulteert in het onmiddellijk beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
  • U wordt dringend verzocht zich aan de huisreglementen van SPS Cryogenics B.V., (waarvan een kopie voor alle duidelijkheid wordt bijgevoegd) alsmede de regels zoals de Wet voorschrijft op te volgen. Het mag al dan niet duidelijk zijn dat u de wet heeft overtreden en zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Wet en u middels dit gedrag SPS Cryogenics B.V. behoorlijk heeft benadeeld.
Wij gaan ervan uit dat u – middels de voornoemde opgesomde punten – de ernst van de situatie inziet en u zult laten blijken dat verdere acties niet noodzakelijk zullen zijn.
U dient deze brief – met betrekking tot uw gedrag – op te vatten als laatste officiële waarschuwing.”
2.5.
Op 29 februari 2016 is [de werknemer] door SPS op staande voet ontslagen. De ontslagbrief van 29 februari 2016 vermeldt – voor zover relevant – het volgende:
“Refererend aan ons laatste gesprek d.d. 14-12-2015 en de brief welke u op 08-01-2016 van ons ontving, delen wij u mede dat het vandaag té laat aanwezig zijn op de werkvloer de druppel is geweest en wij hiermee uw arbeidsovereenkomst per direct beëindigen.”
2.6.
Bij brief van 3 maart 2016 heeft de gemachtigde van [de werknemer] bezwaar gemaakt tegen het ontslag.
2.7.
[de werknemer] heeft bij dagvaarding van 17 maart 2016 als voorlopige voorziening gevorderd veroordeling van SPS tot betaling van loon over de periode van 29 februari 2016 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Bij vonnis in kort geding van 2 mei 2016 (zaaknr./rolnr.: 4901523 \ KG EXPL 16-39) heeft de (ambtgenoot) kantonrechter de vordering van [de werknemer] afgewezen.
2.8.
SPS heeft op 18 maart 2016 een verzoek ingediend strekkende tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Bij beschikking van 2 mei 2016 (zaaknr./rolnr.: 4920629 \ OA VERZ 16-76) heeft de (ambtgenoot) kantonrechter dit verzoek van SPS toegewezen en de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2016 ontbonden, voor zover tussen partijen onherroepelijk komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst voortduurt na 29 februari 2016.

3.Het verzoek

3.1.
[de werknemer] verzoekt de kantonrechter (primair) het ontslag op staande voet te vernietigen en SPS te veroordelen om [de werknemer] op straffe van een dwangsom toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, en tot doorbetaling van loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Aan dit verzoek legt [de werknemer] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. In dat kader voert [de werknemer]
– samengevat – het volgende aan. De aan het ontslag ten grondslag gelegde verwijten zijn gezocht, een aantal beschuldigingen is vals en het besparen van arbeidskosten is voor SPS de werkelijke reden voor het ontslag. De gevolgen van het ontslag op staande voet zijn te ernstig voor [de werknemer] , gezien zijn staat van dienst, leeftijd en moeilijke positie op de arbeidsmarkt.
3.2.
Subsidiair heeft [de werknemer] een verzoek gedaan om ten laste van SPS een billijke vergoeding toe te kennen van € 30.000,00, op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast heeft [de werknemer] een verzoek gedaan om SPS te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, gelijk aan het bedrag aan loon over de opzegtermijn, te weten € 2.400,00. Verder verzoekt [de werknemer] om SPS te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 3.200,00. Alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook verzoekt [de werknemer] op grond van artikel 7:653 lid 4 BW verval van de werking van het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding.
3.3.
Als voorlopige voorziening voor de duur van deze procedure verzoekt [de werknemer] veroordeling van SPS tot betaling van het loon over de periode van 29 februari 2016 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente, onder verstrekking van salarisspecificaties op straffe van een dwangsom.

4.Het verweer

4.1.
SPS verweert zich tegen de verzoeken van [de werknemer] en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [de werknemer] heeft zich de laatste 2 jaar consistent schuldig gemaakt aan wangedrag. SPS heeft [de werknemer] hier herhaaldelijk op gewezen en hem de kans geboden zijn gedrag aan te passen en zich als goed werknemer te gedragen. Hier heeft [de werknemer] geen gehoor aan gegeven. De handelwijze van [de werknemer] levert een dringende reden op voor ontslag op staande voet, zodat de arbeidsovereenkomst op 29 februari 2016 rechtsgeldig is geëindigd.
4.2.
Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [de werknemer] heeft hij geen aanspraak op de transitievergoeding en is SPS geen billijke vergoeding verschuldigd. Verder verweert SPS zich tegen het laten vervallen van het non-concurrentie- en relatiebeding.
4.3.
De incidentele vordering tot doorbetaling van loon is reeds beoordeeld en beslist in eerdergenoemd kort geding vonnis van 2 mei 2016.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
5.2.
[de werknemer] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.4.
Op grond van artikel 7:677 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij. Tussen partijen is niet in geschil dat het ontslag onverwijld is gegeven. Wel betwist [de werknemer] dat SPS een dringende reden voor de opzegging had.
5.5.
Een ontslag op staande voet is een uiterst middel en is alleen gerechtvaardigd als van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking worden genomen. Daarbij moet de aard en ernst van de door de werkgever aangevoerde dringende reden worden afgewogen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij zijn de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
5.6.
SPS heeft aan het ontslag ten grondslag gelegd het op 29 februari 2016 te laat op de werkvloer aanwezig zijn van [de werknemer] , hetgeen voor SPS de spreekwoordelijke druppel is geweest in verband met de eerdere gedragingen van [de werknemer] . Tussen partijen is niet in geschil dat de bepalingen uit het onder de feiten omschreven huishoudelijk reglement door SPS strikt worden gehandhaafd. Verder staat vast dat [de werknemer] in de periode van 4 juni 2014 tot de ontslagdatum negen officiële schriftelijke waarschuwingen van SPS heeft ontvangen wegens gedragingen in strijd met genoemd huishoudelijk reglement. [de werknemer] heeft voorafgaand aan het ontslag op staande voet nimmer tegen deze waarschuwingen geprotesteerd.
5.7.
Het merendeel van de in de waarschuwingsbrieven door SPS gemaakte verwijten worden als zodanig door [de werknemer] niet betwist, maar door hem gerelativeerd. Zo erkent [de werknemer] weliswaar soms te laat op de werkvloer te zijn verschenen, maar het ging volgens [de werknemer] dan slechts om een paar minuten en daartegenover werkte hij in de pauze of na werktijd door, en was hij regelmatig al vóór werktijd aanwezig. Ook erkent [de werknemer] ongeoorloofd niet op het werk te zijn verschenen wegens hechtenis, maar dat kan volgens [de werknemer] iedereen overkomen en hij heeft aangeboden deze dagen te compenseren door het opnemen van verlofdagen. [de werknemer] erkent eveneens bij een controle na ziekmelding niet thuis aanwezig of in elk geval niet bereikbaar te zijn geweest, maar daarvoor heeft SPS geen salaris uitgekeerd, aldus [de werknemer] . Loonbeslag is wel gelegd, maar slechts sporadisch, en zijn financiële problemen zijn volgens [de werknemer] mede veroorzaakt doordat SPS een toezegging om zijn salaris binnen een jaar na indiensttreding naar boven bij te stellen niet zou zijn nagekomen.
5.8.
Wat er ook zij van deze door [de werknemer] geplaatste kanttekeningen, vaststaat dat [de werknemer] ondanks de vele waarschuwingen van SPS bij herhaling heeft volhard in gedragingen als genoemd in die waarschuwingen. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het voor [de werknemer] voldoende duidelijk zijn geweest dat hij zich geen misstap meer kon veroorloven, gelet op het aantal officiële waarschuwingen, het op 14 december 2015 tussen partijen gevoerde gesprek en de daarop volgende brief van 8 januari 2016. In laatstgenoemde brief wordt [de werknemer] er uitdrukkelijk op gewezen dat een eerstvolgend ongeoorloofd voorval, ongeacht de aard daarvan, zal resulteren in een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband. Desondanks is [de werknemer] op 29 februari 2016 opnieuw te laat op het werk verschenen. Zo doende heeft [de werknemer] de hem bij brief van 8 januari 2016 in niet mis te verstane bewoordingen gegeven officiële laatste waarschuwing van SPS onvoldoende serieus genomen. De omstandigheid dat [de werknemer] op 29 februari 2016 slechts 11 minuten te laat was doet daaraan niet af.
5.9.
Niet is komen vast te staan dat sprake is van verwijtbaar alcoholgebruik door [de werknemer] . De enkele stelling van SPS dat [de werknemer] naar alcohol rook is daartoe onvoldoende. Dit verwijt is echter niet van doorslaggevende betekenis. Alleen de waarschuwingsbrief van 20 juli 2015 ziet louter op het vermeende alcoholgebruik van [de werknemer] . Alle andere waarschuwingen hebben betrekking op andere gedragingen in strijd met het huishoudelijk reglement. Ook zonder dit verwijt is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van zodanig verwijtbaar handelen dat van SPS niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.10.
Niet is gebleken dat [de werknemer] om een andere dan voornoemde redenen is ontslagen, bijvoorbeeld in verband met beoogde bezuinigingen van SPS, zoals [de werknemer] suggereert.
5.11.
[de werknemer] was ten tijde van het ontslag relatief kort (ruim 3,5 jaar) in dienst bij SPS. Het feit dat [de werknemer] gezien zijn leeftijd wellicht een lastige positie op de arbeidsmarkt heeft leidt niet tot het oordeel dat het ontslag niet gerechtvaardigd is. Voor het eerst ter zitting heeft [de werknemer] , en passant, nog gemeld dat hij zich na het hem gegeven ontslag op staande voet op 29 februari 2016 ziek heeft gemeld. Ook dit doet niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen. [de werknemer] heeft geen feiten of omstandigheden genoemd die, indien die als vaststaand worden aangenomen, zouden kunnen leiden tot een ander oordeel.
5.12.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van de werknemer om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er ook geen grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
5.13.
[de werknemer] heeft subsidiair verzocht om SPS te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 3.200,00. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. SPS stelt dat daarvan sprake is, zodat geen transitievergoeding verschuldigd is. De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Immers, die feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van de werknemer dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is en het verzoek van [de werknemer] zal worden afgewezen.
5.14.
Volgens [de werknemer] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW. Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van de werknemer om toekenning van die billijke vergoeding worden afgewezen.
5.15.
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging is niet toewijsbaar nu het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
5.16.
Omdat het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd heeft [de werknemer] geen recht op loondoorbetaling en moet ook zijn vordering tot wedertewerkstelling worden afgewezen.
5.17.
Verder verzoekt [de werknemer] om verval van de werking van het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding op grond van artikel 7:653 lid 4 BW. Daarin is bepaald dat een werkgever aan een dergelijk beding geen rechten kan ontlenen indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarvan is echter niet gebleken, zodat alleen al om die reden het verzoek van [de werknemer] niet kan worden toegewezen.
5.18.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [de werknemer] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van de [de werknemer] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [de werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van SPS tot en met vandaag vaststelt op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van SPS;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter en op 24 mei 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter