ECLI:NL:RBNHO:2016:7550

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4619
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.E. Stam, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door S. Gootjes. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 23 juni 2015, zoals vastgesteld in het primaire besluit van 22 april 2015 en het bestreden besluit van 8 september 2015. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Eiseres was werkzaam als callcenter medewerkster en was sinds 6 december 2011 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts in maart 2015, werd vastgesteld dat eiseres geen duurzaam benutbare mogelijkheden had, maar later werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%. Eiseres betwistte deze beoordeling en voerde aan dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen waren onderschat. Ze verzocht de rechtbank om een deskundige te benoemen en voerde aan dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen, zowel fysiek als psychisch.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de FML aan te passen en dat de geduide functies voor eiseres geschikt waren. De rechtbank benadrukte dat de door eiseres ervaren pijnklachten niet bepalend zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid, maar dat dit gebaseerd moet zijn op objectief medisch vastgestelde beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4619

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Gootjes).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 23 juni 2015 beëindigd.
Bij besluit van 8 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van
eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heef de termijn voor het doen van een uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres, laatstelijk werkzaam als callcenter medewerkster voor 32 uur per week, is op 6 december 2011 uitgevallen wegens lichamelijke klachten. Na het einde van de wachttijd is aan eiseres met ingang van 3 december 2013 een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiseres is niet geschikt geacht voor haar maatgevende arbeid en door de forse beperkingen in het gebruik van haar rechterarm was het niet mogelijk om functies te duiden. Eiseres is bekend met de diagnose costoclaviculair compressiedsyndroom. In het kader van een herbeoordeling is in juli 2014 geconcludeerd dat eiseres op dat moment geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, vanwege het feit dat zij binnenkort een ingreep aan haar rechterarm zal ondergaan.
2. Op 20 maart 2015 is eiseres in het kader van een herbeoordeling opnieuw onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat er geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en heeft op 26 maart 2015 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin rekening is gehouden met beperkingen aan de rechterarm en voor het werken in stresserende omstandigheden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens een aantal passende functies geduid, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 0,32%. De arbeidsongeschiktheid van eiseres is daarmee minder dan 35%. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien de FML van 26 maart 2015 te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar een nieuwe beoordeling gemaakt en de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 3,08%. De arbeidsongeschiktheid van eiseres is daarmee nog steeds minder dan 35% en verweerder heeft dan ook bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
4.1
In beroep stelt eiseres dat haar beperkingen op grond van haar fysieke klachten door verweerder zijn onderschat. Er moeten meer beperkingen worden opgenomen in verband met de klachten aan de rechterarm en hand. Eiseres is ernstig beperkt in het gebruik van haar rechterarm en hand. De functionele mogelijkhedenlijsten, zoals die op 4 oktober 2013 en 31 juli 2014 zijn opgesteld, zijn volgens eiseres wel grotendeels juist, al dient een extra beperking te worden opgenomen voor vervoer, nu autorijden een te zware belasting voor haar is. Voorts blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts van 2 april 2015 dat haar linkerarm is onderzocht in plaats van haar rechterarm. De FML van 26 maart 2015 mag dan ook niet als uitgangspunt voor de beoordeling dienen. In de FML van 26 maart 2015 zijn de beperkingen voor het gebruik van haar rechterarm en hand ten onrechte naar beneden bijgesteld. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan alle aanpassingen op de FML aandacht besteed. Eiseres heeft de rechtbank verzocht een deskundige te benoemen in verband met de klachten aan haar arm en hand. Verder dienen er volgens eiseres beperkingen worden opgenomen in verband met duizeligheidsklachten. Ter ondersteuning daarvan verwijst eiseres naar medische informatie van de neuroloog en de huisarts. Ook ten aanzien van haar arm- en handklachten heeft eiseres medische informatie ingebracht.
Voorts meent eiseres dat haar psychische klachten zijn onderschat en dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren vanwege haar depressieve klachten. Zij is lange tijd onder behandeling geweest van een psychiater en momenteel onder behandeling bij een praktijkondersteuner van de huisarts. Eiseres heeft nog medische informatie omtrent haar psychische klachten van de psychiater en de praktijkondersteuner ingebracht.
5. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien tot aanpassing van de FML.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, eiseres op het spreekuur gezien en haar zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. In het verslag van de verzekeringsarts is weliswaar vermeld dat de linkerarm van eiseres is onderzocht, doch in de FML zijn beperkingen aangenomen in verband met de klachten aan de rechterarm en –hand. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft – naast bestudering van het dossier, waaronder alle medische informatie, en het bijwonen van de hoorzitting – zowel een lichamelijk onderzoek als een psychisch onderzoek verricht.
6.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconstateerd dat bij eiseres sprake is van een diepe veneuze trombose in haar arm, waarvan zij pijnklachten ondervindt. De verzekeringsarts is van mening dat de in de FML van 26 maart 2015 opgenomen beperkingen volstaan. De informatie van de anesthesioloog van 21 april 2015 is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding geweest meer beperkingen aan te nemen. Uit deze informatie blijkt dat eiseres alles kan met haar arm, dat er geen uiterlijke verschillen zijn tussen de linker- en de rechterarm/-hand, doch dat volop gebruik van de rechterarm meer pijn geeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met deze klachten rekening gehouden door beperkingen aan te nemen voor frequente of zware belasting van de arm/hand. Dat in het verleden meer beperkingen zijn aangenomen, is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om thans meer beperkingen aan te nemen, nu thans meer bekend is geworden over de objectieve medische bevindingen en een objectiveerbare medische reden voor meer beperkingen ontbreekt. Voorts is eiseres bekend met spanningsklachten, waarvoor beperkingen in de rubrieken 1 en 2 zijn aangenomen. Voor het aannemen van een ernstige psychopathologie zijn geen aanwijzingen. Met de duizeligheidsklachten is geen rekening gehouden, nu deze zijn ontstaan na de datum in geding.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende
toereikend en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiseres ten tijde in geding, te weten 23 juni 2015, geen verdergaande beperkingen dienen te worden aangenomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat alle op dat moment beschikbare (medische) informatie is meegenomen bij de beoordeling. Bij die beoordeling is rekening gehouden met alle fysieke en psychische klachten van eiseres en hiervoor zijn beperkingen aangenomen in de FML. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, nu in beroep geen nadere medische gegevens zijn overgelegd die daartoe aanleiding geven, waarbij de rechtbank opmerkt dat medische stukken, die betrekking hebben op de situatie van eiseres na de datum in geding, buiten beschouwing blijven. De rechtbank benadrukt nog dat de door eiseres weergegeven pijnklachten en de beleving van haar beperkingen niet bepalend zijn voor zijn mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA. Bepalend daarvoor zijn de objectief medisch vastgestelde beperkingen van de mogelijkheden om arbeid te verrichten. Zoals hiervoor is aangegeven kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder de beperkingen onjuist heeft vastgesteld. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De rechtbank concludeert dat het medische gedeelte van het bestreden besluit in stand kan blijven.
7.1
.1 Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn voor haar. De functie van boekhouder is niet geschikt vanwege overschrijdingen op de items bedienen van toetsenbord en muis en het boven schouderhoogte actief zijn. De functie van magazijnmedewerker is te belastend vanwege het reiken en het boven de schouderhoogte actief. De functie van Besteller postpakketten is niet geschikt omdat eiseres niet in staat is meerdere malen achter elkaar 5 kg te tillen
7.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 7 september 2015 nader toegelicht waarom de geduide functies voor eiseres geschikt zijn. De door eiseres aangevoerde signaleringen vormen volgens haar geen overschrijdingen van de belastbaarheid van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat deze toelichting voldoende inzichtelijk en onderbouwd is en de rechtbank volgt dan ook het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de geduide functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Dat betekent dat ook het arbeidskundige deel van het bestreden besluit in stand kan blijven.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat (geen) aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.