ECLI:NL:RBNHO:2016:7961

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 216
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding bij naheffingsaanslag parkeerbelasting en bewijs van betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de kostenvergoeding in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde J.A. Klaver, had op 28 juli 2015 haar auto geparkeerd en een naheffingsaanslag van € 59,60 ontvangen. Bij de uitspraak op bezwaar op 2 juli 2015 heeft verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, de naheffingsaanslag vernietigd, maar het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. Eiseres stelde dat de parkeerbelasting was voldaan en dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd, wat aanleiding zou moeten geven tot kostenvergoeding.

De rechtbank heeft overwogen dat de parkeercontroleur in redelijkheid het parkeerkaartje met het fictieve kenteken 1234CE niet als bewijs van betaling kon aanvaarden. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van het parkeerkaartje in de auto niet voldoende was om aan te nemen dat de verschuldigde parkeerbelasting was betaald. De rechtbank concludeerde dat verweerder geen verwijt kon worden gemaakt voor het opleggen van de naheffingsaanslag, aangezien eiseres bewust een fictief kenteken had ingevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag voor proceskostenvergoeding af.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om de juiste gegevens te verstrekken bij het voldoen aan parkeerbelasting en de voorwaarden waaronder kostenvergoeding kan worden toegekend. De rechtbank heeft de zaak in het openbaar behandeld en de beslissing is op 28 september 2016 bekendgemaakt.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 16/216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2016 in de zaak tussen

[X]
,te [Z] , eiseres
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres op 28 juli 2015 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 59,60 (inclusief kosten).
Bij uitspraak op bezwaar van 2 juli 2015 heeft verweerder de bezwaren van eiseres gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Verweerder heeft daarbij het verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop bij brief van 4 april 2016 een schriftelijke reactie gegeven. Deze reactie is in afschrift aan verweerder doorgezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2016. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door N.J.J. Rood, gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
Op 28 juli 2015 heeft eiseres haar auto met kenteken [#] geparkeerd aan de [A] in verband waarmee een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd. Eiseres heeft de verschuldigde parkeerbelasting betaald waarbij zij op advies van haar gemachtigde een fictief kenteken, te weten 1234CE, heeft ingevoerd.
De parkeercontroleur heeft de naheffingsaanslag parkeerbelasting omstreeks 13:28 uur opgelegd. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag vernietigd. Daarbij heeft verweerder het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.
Geschil
3. In geschil is of verweerder bij de uitspraak op bezwaar terecht geen kostenvergoeding heeft toegekend.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat ten onrechte geen vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten is toegekend en voert daartoe het volgende aan. De verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. Eiseres had geen behoefte het kenteken van haar auto op te geven en dit is ook niet vereist. Het betaalbewijs is echter zichtbaar achter de voorruit gelegd. Nu de parkeercontroleur desondanks een naheffingsaanslag heeft opgelegd, is er sprake van de voor een kostenvergoeding vereiste aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er voor een kostenvergoeding geen aanleiding is en voert daartoe het volgende aan. Gebleken is dat eiseres bewust een fictief kenteken heeft ingevoerd. Dat de naheffingsaanslag is opgelegd is derhalve niet aan verweerder maar aan eiseres te wijten. Nu de parkeerbelasting evenwel wel is voldaan is de naheffingsaanslag vernietigd. Voor een proceskostenvergoeding is gelet op het voorgaande echter geen aanleiding.
Beoordeling van het geschil
6. Blijkens het bepaalde in artikel 234, eerste lid, van de Gemeentewet wordt parkeerbelasting geheven bij wege van voldoening op aangifte. Blijkens het tweede lid, aanhef en onder a, van voormeld artikel, wordt onder voldoening op aangifte verstaan: “het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften”.
7. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, indien belasting die op aangifte moet worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting worden nageheven.
8. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
9. Het betoog van de gemachtigde van eiseres dat het niet nodig is bij de voldoening op aangifte van parkeerbelasting het juiste kenteken in te toetsen faalt. In het onderhavige geval behoort het intoetsen van het juiste kenteken immers tot de voorschriften voor de wijze van voldoening op aangifte van parkeerbelasting als bedoeld in artikel 234, tweede lid, van de Gemeentewet, die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn in onderdeel E ten eerste van het Aanwijzings- en uitvoeringsbesluit parkeerbelastingen 2015 heeft vastgelegd.
10. Volgens vaste rechtspraak kan geen naheffingsaanslag worden opgelegd indien vast staat dat de verschuldigde parkeerbelasting is betaald. Indien bij de voldoening van de verschuldigde parkeerbelasting een verkeerd kenteken is ingevoerd kan daarom geen naheffingsaanslag worden opgelegd (HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:316).
11. Voor een bevestigend antwoord op de vraag of verweerder in het onderhavige geval gehouden is de in bezwaar gemaakte kosten van eiseres te vergoeden dient in ieder geval vast te komen staan dat verweerder met betrekking tot zijn handelwijze bij het opleggen van de naheffingsaanslag enig verwijt kan worden gemaakt.
12. Verweerder heeft zijn handelwijze ter zitting als volgt toegelicht. Bij de controle of parkeerbelasting is betaald wordt een scanner gehanteerd. Indien voor het kenteken van de gecontroleerde auto geen parkeerbelasting is betaald geeft de scanner een signaal af en vindt een fysieke controle plaats. Indien vervolgens in de auto een parkeerkaartje wordt aangetroffen met daarop een kenteken dat slechts weinig afwijkt van het kenteken van de auto - bijvoorbeeld één cijfer of letter verschil - wordt geconcludeerd tot een invoeringsfout en wordt het parkeerkaartje meteen als voldoende bewijs van betaling geaccepteerd. Indien echter op het parkeerkaartje een ander kenteken is vermeld, wordt dit niet meteen als bewijs van betaling geaccepteerd en wordt een naheffingsaanslag met kostenopslag opgelegd. In het onderhavige geval is het aangetroffen parkeerkaartje door de parkeercontroleur niet als bewijs van betaling geaccepteerd omdat daarop een ander kenteken dan het kenteken van de geparkeerde auto was vermeld. In verband daarmee heeft de parkeercontroleur een naheffingsaanslag opgelegd. De in bezwaar gegeven toelichting op de gang van zaken heeft er vervolgens toe geleid dat de naheffingsaanslag is vernietigd.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met betrekking tot het opleggen van de naheffingsaanslag geen verwijt kan worden gemaakt. De enkele aanwezigheid in de auto met kenteken [#] van een parkeerkaartje met daarop vermeld het kenteken 1234CE heeft de parkeercontroleur in redelijkheid onvoldoende kunnen achten als bewijs van betaling van de verschuldigde parkeerbelasting. Nu dit parkeerkaartje voorts als tijdstip van betaling 12:15 uur vermeldt, kan immers niet worden uitgesloten dat het betrekking heeft op een andere betaling van parkeerbelasting dan die welke is verschuldigd voor het parkeren van de auto van eiseres. Van de parkeercontroleur kon niet worden verlangd dat hij nog nader onderzoek naar de bewijskracht van het parkeerkaartje zou instellen alvorens een naheffingsaanslag op te leggen. Dat verweerder het parkeerkaartje bij de herbeoordeling in bezwaar alsnog als voldoende bewijs van betaling heeft geaccepteerd is naar eiser niet heeft weersproken toe te schrijven aan haar toelichting op de gang van zaken, die verweerder geloofwaardig heeft geacht. Van het herroepen van de naheffingsaanslag wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid is onder deze omstandigheden geen sprake.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, rechter, in aanwezigheid van
R. van der Vecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.