In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009 tot en met 2013. Eiseres had een lening afgesloten bij [A BANK] en andere banken, en had deze bedragen doorgeleend aan haar meerderjarige zoon, [C], die een proflicentie had bij de ITF. Eiseres stelde dat zij recht had op aftrek van de rentelasten en andere onkosten die voortvloeiden uit deze leningen, omdat deze waren bedoeld om te investeren in de tenniscarrière van haar zoon. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de vordering van eiseres op haar zoon niet kwalificeerde als terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.91 van de Wet inkomstenbelasting 2001, omdat de zoon reeds in 2006 meerderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de vordering van eiseres op haar zoon in box 3 viel en dat de betaalde kosten niet aftrekbaar waren. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard.