ECLI:NL:RBNHO:2016:8161

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
5291946
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. Stolp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering in kort geding met betrekking tot huurpenningen en echtscheiding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [De vrouw] en [gedaagde]. [De vrouw] heeft [gedaagde] gedagvaard met een vordering tot betaling van € 30.000,00 aan huurpenningen, die zij stelt te vorderen van de B.V. waarvan [De man] directeur grootaandeelhouder is. De vordering is ingediend in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding tussen [De vrouw] en [De man]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het geschil over de huurpenningen onlosmakelijk verbonden is met de echtscheidingsprocedure en dat de vordering van [De vrouw] niet geschikt is voor behandeling in kort geding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende spoedeisend belang is en dat de financiële omstandigheden van de echtscheiding in deze procedure niet adequaat kunnen worden beoordeeld. Daarom heeft de kantonrechter de vordering afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de terughoudendheid die in kort geding procedures wordt betracht, vooral wanneer het gaat om geschillen die verband houden met echtscheiding en de afwikkeling daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5291946 \ VV EXPL 16-155
Uitspraakdatum: 27 september 2016
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[De vrouw]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [De vrouw]
gemachtigde: mr. N.A.M. Oor
tegen

1.[De B.V.]

gevestigd te Haarlem
2.
[De man]wonende te Haarlem
gedaagden
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. B.T.A. Visser

1.Het procesverloop

[De vrouw] heeft [gedaagde] op 30 augustus 2016 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2016. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brieven, ontvangen op 12 september 2016, nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[De vrouw] en [De man] zijn op 20 december 1972 met elkaar gehuwd. Er is een echtscheidingsverzoek ingediend. Bij beschikking van 23 juni 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, voorlopige voorzieningen getroffen voor het gebruik en de lasten van de echtelijke woning en de alimentatie.
2.2.
[De vrouw] en [De man] zijn gezamenlijk eigenaar van het onroerend goed aan [adres] Haarlem (hierna: het bedrijfspand).
2.3.
[De man] is directeur grootaandeelhouder van [De B.V.] (hierna: de B.V.). De B.V. huurt het bedrijfspand van partijen.

3.De vordering

[De vrouw] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt tot:
-primair betaling van € 30.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 augustus 2016 tot aan de dag van algehele betaling, ten laste van de B.V.;
-subsidiair betaling van € 30.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 augustus 2016 tot aan de dag van algehele betaling, ten laste van [De man] .
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [De B.V.] de huurpenningen waarop [De vrouw] recht heeft omdat zij eigenaar is van de helft van het bedrijfspand, nooit aan haar heeft betaald. Indien de B.V. de huurpenningen volledig aan [De man] heeft betaald, dient [De man] het deel van [De vrouw] aan haar te betalen.

4.Het verweer

[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
Het spoedeisend belang ontbreekt. Voorts is de vordering niet aannemelijk en is er sprake van een inbreuk op de echtscheidingsprocedure en de getroffen voorlopige voorzieningen. Ten slotte voert [gedaagde] aan dat de B.V. de huurverplichting heeft voldaan door de
huur op de rekening-courant van de B.V. te storten, waaruit door [De man] voor het levensonderhoud van hem en [De vrouw] opnamen werden gedaan.

5.De beoordeling

5.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [De vrouw] niet geschikt is om daarover in kort geding te beslissen. In tegenstelling tot wat [De vrouw] heeft gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het geschil van partijen over de huurpenningen onlosmakelijk is verbonden met de afwikkeling van het huwelijk van [De vrouw] met [De man] . Er is dan ook niet in hoge mate aannemelijk dat [De vrouw] een vordering heeft op [gedaagde] ter zake van huurpenningen, laat staan hoe hoog deze vordering zou zijn. Immers, alle (financiële) omstandigheden die verband houden met de afwikkeling van het huwelijk dienen hierbij betrokken te worden. Daar is in het kader van een kort geding geen ruimte voor.
5.3.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [De vrouw] zal afwijzen.
5.4.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
-
weigert de gevorderde voorziening;
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. Stolp en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter