ECLI:NL:RBNHO:2016:8240

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
C/15/246442 / JU RK 16-1295
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van verblijfplaats van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 1 september 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) om de verblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te wijzigen. De GI stelde dat het huidige pleeggezin niet de juiste basis biedt voor de noodzakelijke hulpverlening aan de kinderen, die kampen met ernstige trauma- en hechtingsproblematiek. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader van de minderjarigen, de pleegouders en vertegenwoordigers van de Bascule en de GI.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd bij de pleegouders wonen en dat er een sterke emotionele band is ontstaan. Ondanks de zorgen van de GI over de thuissituatie, heeft de kinderrechter geoordeeld dat een verplaatsing van de kinderen niet in hun belang is. De kans op negatieve gevolgen van een overplaatsing, zoals het verbreken van hechtingsrelaties, is groot. De kinderrechter heeft ook overwogen dat de pleegouders bereid zijn om samen te werken met de hulpverlening en dat er vooruitgang wordt geboekt in de zorg voor de kinderen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen afgewezen, met de overweging dat de huidige situatie bij de pleegouders hen de nodige stabiliteit biedt en dat er geen dringende redenen zijn voor een verandering.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
zaakgegevens : C/15/246442 / JU RK 16-1295
datum uitspraak: 1 september 2016
wijziging verblijfplaats
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam.
Betreffende
de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna ook te noemen [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna ook te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende op een geheim adres,
[de vader van minderjarige 1],
wonende op een geheim adres,
[de vader van minderjarige 2],
wonende op een geheim adres,
[de pleegouders] ,hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een geheim adres.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de GI (met bijlagen), ingekomen bij de griffie op 28 juli 2016;
- het verweerschrift van de pleegouders van 30 augustus 2016;
- de behandelplannen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van de Bascule van 3 augustus 2016;
1.2.
Op 31 augustus 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. I.J. van Meggelen,
- [de vader van minderjarige 1] ,
- [de vader van minderjarige 2] , bijgestaan door mr. W.Y. Hofstra,
- de pleegouders, bijgestaan door mr. M.A.M. Karsten,
- mevrouw [naam] namens de Bascule (therapeutische pleegzorgbegeleiding),
- mevrouw [naam] namens de GI.
1.3
De minderjarige [minderjarige 1] is, voorafgaand aan de zitting, afzonderlijk gehoord.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 7 april 2014 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging uithuisplaatsing verleend, beide tot 7 april 2015. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 7 april 2017.
2.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds oktober 2014 bij de pleegouders.
2.3.
De Raad voor de Kinderbescherming te Haarlem (hierna te noemen de Raad) heeft bij deze rechtbank een verzoek ingediend om het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen en de GI te belasten met de voogdij over hen. De kinderrechter is er ambtshalve mee bekend dat deze zaak op 18 augustus 2016 ter zitting is behandeld en dat thans in die zaak nog geen beslissing is genomen.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft primair verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, om:
- toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar een voorziening jeugdhulpaanbieder ( [minderjarige 1] ) en een bestandspleeggezin ( [minderjarige 2] ), en
- een machtiging tot plaatsing van [minderjarige 1] in een verblijf van een jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) voor de duur van de huidige ondertoezichtstelling.
3.2
Subsidiair heeft de GI op grond van artikel 1:336a van het BW verzocht om toestemming voor wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen, voor zover inmiddels is beslist op het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen. Nu die situatie zich hier niet voordoet, zal de rechtbank het subsidiaire verzoek hier verder buiten beschouwing laten.

4.De standpunten

4.1
De GI is van mening dat het belang van de kinderen vergt dat hun plaatsing bij de pleegouders zo spoedig mogelijk wordt beëindigd. De GI heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
4.1.1
Er zijn grote zorgen over de thuissituatie van de kinderen bij de pleegouders. Bij de kinderen is sprake van trauma- en hechtingsproblematiek als gevolg van een thuissituatie waarin sprake was van huiselijk geweld en verwaarlozing, als gevolg waarvan zij specifieke begeleiding en hulpverlening behoeven. De zorgen bestaan volgens de GI uit onvoldoende tijdsinvestering door de pleegouders in de kinderen (het niet volgen van de noodzakelijke cursussen en trainingen, niet zichtbaar zijn op school, geen hulp bieden bij het plannen en maken van huiswerk) en een gebrekkig inzicht bij de pleegouders ten aanzien van de problematiek van de kinderen. De aanhoudende zorgen zijn in een overleg op 25 augustus 2015 met alle betrokkenen besproken. Overplaatsing naar een therapeutisch pleeggezin is overwogen, maar besloten is om de kinderen in het pleeggezin te laten omdat zij zich inmiddels zijn gaan hechten, en therapeutische pleegzorg van de Bascule in te zetten. De Bascule, die gestart is op 1 januari 2016, had vrij snel de indruk dat de pleegouders sterk overvraagd worden in de verwachtingen en eisen die aan hen gesteld worden bij de opvoeding van de kinderen en dat de kinderen, door de aanhoudende onrustige en instabiele situatie bij de pleegouders, niet toekomen aan de noodzakelijke behandeling van hun hechtings- en traumaproblematiek. Medio maart 2016 heeft de Bascule aangegeven ongeveer tot de zomer nodig te hebben om, met heel veel investering, eerst de zorgen in het gezin te verminderen, en daarna de pleegouders tot de zomer in de gelegenheid te stellen een verbetering te laten zien.
4.1.2
De GI is thans, naar aanleiding van een wegloopincident in april 2016 van de oudere dochter van de pleegouders en op grond van de informatie uit eigen onderzoek, tot de conclusie gekomen dat de pleegouders, ondanks een ontzettend groot hart en de liefde die zij de kinderen bieden, onvoldoende in staat zijn om de hechtingsproblematiek bij de kinderen te compenseren.
4.1.3
De GI acht van belang dat geschikte plaatsen voor de kinderen gezocht worden, waarbij de kinderen toekomen aan hun ontwikkelingstaken en gewerkt wordt aan een goede basis voor de behandeling van hun problematiek. De opvoeders/verzorgers dienen kennis te hebben van trauma- en hechtingsproblematiek dan wel open te staan voor training en begeleiding hierin. Volgens de GI hoeven de kinderen niet per se samen geplaatst te worden. De onderlinge band van de kinderen is niet zo goed, waardoor zij elkaar eerder belemmeren dan stimuleren om tot een positieve ontwikkeling te komen. Voor [minderjarige 2] gaat de voorkeur uit naar een gezin zonder kinderen of een gezin met oudere kinderen. Voor [minderjarige 1] is zowel een gezinshuis of een pleeggezin een mogelijkheid, maar de voorkeur gaat uit naar een gezinshuis. Voor [minderjarige 2] is er nog geen zicht op een concrete plek, voor [minderjarige 1] wel. Mogelijk dat [minderjarige 2] ook in het nieuwe gezinshuis van [minderjarige 1] geplaatst zal kunnen worden. De begeleiding vanuit de Bascule dient te worden gecontinueerd zodat het lopende hulpverleningstraject niet doorbroken wordt en geen wisseling in de hulpverlening hoeft plaats te vinden. De verplaatsing van de kinderen kan niet wachten op de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de beëindiging van het gezag in verband met de start op de (nieuwe) scholen.
4.2
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven het niet eens te zijn met het verzochte. Hij heeft een goede band met beide pleegouders. Het idee dat hij bij zijn pleegouders weg zou moeten, doet hem veel verdriet. Hij vindt het ook niet eerlijk omdat hem is beloofd dat hij daar tot zijn achttiende zou kunnen blijven. Het pleeggezin voelt als een tweede thuis en hij zou daar het liefst willen blijven. Ook het contact met zijn zusje is nu goed, aldus [minderjarige 1] .
4.3
De pleegouders zijn het niet eens met het verzochte. De pleegouders zijn als ‘regulier’ pleeggezin aan de opvang van de kinderen begonnen, maar gaandeweg bleek de problematiek van de kinderen veel zwaarder dan hen in eerste instantie was voorgehouden. Het verzoek om overplaatsing van de kinderen verbaast hen. Ruim een jaar zijn de pleegouders met de GI en de Bascule in overleg over de begeleiding van de kinderen. De juiste behandeling bij de Bascule is nog steeds niet volop ingezet. Er is pas op 3 augustus 2016 een definitief behandelplan opgesteld en de pleegouders spelen een actieve rol bij de uitvoering van dat plan. Bovendien lezen de pleegouders in het verzoek van de GI niet terug wat de gevolgen van een plaatsing elders voor de kinderen zou kunnen hebben. Een nieuwe plaatsing dient te worden ondersteund door een gedragsdeskundige omdat de pleegouders negatieve gevolgen vrezen. De pleegouders onderschrijven dat sprake is van beschadigde kinderen en erkennen dat hulpverlening noodzakelijk is om de situatie van de kinderen te verbeteren. De pleegouders hebben zich ook bereid getoond de begeleiding van de kinderen te verbeteren. Zo hebben zij onderling de werkroosters op elkaar afgestemd en heeft de werkgever van de pleegouders aangegeven bij het inroosteren van de pleegmoeder bereid te zijn rekening te houden met de tijd die nodig is voor de begeleiding van de kinderen.
4.4
De Bascule heeft ter zitting naar voren gebracht dat de afweging of de kinderen al dan niet in het huidige pleeggezin zouden blijven een groot dilemma is geweest, zeker omdat over de emotionele ondersteuning door de pleegouders van de kinderen geen zorgen zijn. De pleegouders zijn echter onvoldoende beschikbaar voor de kinderen. Toen duidelijk werd dat de kinderen een therapeutisch pleeggezin nodig hadden, is besloten een jaar uit te trekken om de pleegouders aan de eisen van een therapeutisch pleeggezin te kunnen laten voldoen. Basisvoorwaarden daarvoor zijn een goede samenwerking van de pleegouders met de hulpverlening en een groot ‘commitment’ van de pleegouders. Hoewel de intenties van de pleegouders goed zijn en zij niet onwelwillend tegenover de hulpverlening staan, is hun inzet onvoldoende. Andere zaken lijken steeds de overhand te krijgen, waardoor de noodzakelijk geachte hulpverlening aan de kinderen niet goed van de grond komt. Gezien de geringe vorderingen van de pleegouders tot op heden is niet de verwachting dat zij in staat zijn om binnen een afzienbare termijn aan de gestelde eisen te kunnen voldoen.
4.5
De moeder is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij heeft ter zitting nader toegelicht dat zij het liefst zelf voor de kinderen wil zorgen, maar indien dat niet mogelijk is, zij die zorg met een gerust hart toevertrouwt aan de pleegouders. De kinderen hebben veel meegemaakt en juist daarom is de liefde die zij van de pleegouders krijgen en het gevoel dat ze gewenst zijn, heel belangrijk. De moeder is van mening dat dankzij de betrokkenheid van de pleegouders al veel is bereikt bij de kinderen. De pleegouders laten zien er alles aan te doen om voor de kinderen te kunnen blijven zorgen. De ter zitting besproken optie van de GI dat [minderjarige 2] mogelijk in hetzelfde gezinshuis als [minderjarige 1] geplaatst zal worden, getuigt niet van een doordachte visie van de GI op de overplaatsing. Tot voor kort was het standpunt van de GI immers dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] beter niet samen geplaatst konden worden en [minderjarige 2] beter in een gezin kan worden geplaatst zonder andere kinderen. Over de mogelijke negatieve gevolgen van de overplaatsing voor de kinderen lijkt nauwelijks te zijn nagedacht.
4.6
De vader van [minderjarige 1] heeft ter zitting aangegeven het niet eens te zijn met het verzochte. De kinderen voelen zich thuis in het pleeggezin. Hulpverlening aan de kinderen is belangrijk, maar volgens hem is het niet goed voor de kinderen om nogmaals te worden verplaatst. Dat zaken bij de pleegouders wellicht niet helemaal naar de wens van de GI zijn gegaan, betekent niet dat de kinderen daar niet goed zitten. De vader heeft er vertrouwen in dat het gezin van de pleegouders met de juiste ondersteuning de meest geschikte plek is voor de kinderen.
4.7
De vader van [minderjarige 2] heeft eveneens ter zitting aangegeven het niet eens te zijn met het verzochte. De vader heeft zijn mening over de pleegouders en de situatie van de kinderen inmiddels bijgesteld. Er waren weliswaar in het begin wat problemen bij de pleegouders, maar de pleegouders hebben laten zien daaraan te willen werken. Het belangrijkste is dat de kinderen daar ontzettend gelukkig zijn en veel liefde ontvangen. Dat zaken soms niet goed zijn gegaan, kan niet alleen de pleegouders worden aangerekend.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van artikel 1:265i, eerste lid, van het BW behoeft de GI de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel wordt de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
5.2
De kinderrechter stelt allereerst vast dat de kinderen gedurende ten minste één jaar door de pleegouders worden opgevoed en verzorgd. De GI is derhalve ontvankelijk in het verzoek.
5.3
De kinderrechter is er op grond van de informatie zoals die uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen niet van overtuigd geraakt dat een verplaatsing van de kinderen in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
5.4
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.4.1
Voor alle betrokkenen staat vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kinderen zijn met (ernstige) trauma- en hechtingsproblematiek, waardoor een specifieke opvoedsituatie en hulpverlening noodzakelijk is om de bedreiging van hun ontwikkeling weg te nemen dan wel te verminderen. Uit de gang van zaken rondom de uithuisplaatsing van de kinderen leidt de kinderrechter af dat het met het oog op de inmiddels vastgestelde problematiek bij de kinderen, meer voor de hand had gelegen om de kinderen van meet af aan in een therapeutisch pleeggezin te plaatsen dan in een regulier pleeggezin. Feit is echter dat de kinderen nu inmiddels twee jaar in het pleeggezin verblijven. Duidelijk is ook dat sprake is van een liefdevolle band tussen de kinderen en de pleegouders en van een grote emotionele betrokkenheid van de pleegouders bij de kinderen. De pleegouders zijn belangrijke hechtingsfiguren zijn voor de kinderen. Dat wordt niet alleen door de ouders van de kinderen gezien, maar ook door de GI en de Bascule. Hoewel de situatie bij de pleegouders niet ideaal is, hebben de kinderen daar inmiddels wel hun veilige basis. Zowel de kinderen als de pleegouders en de ouders willen niets liever dan dat de kinderen bij de pleegouders blijven wonen.
5.4.2
De kinderrechter heeft grote twijfels of onder die omstandigheden van de verplaatsing van de kinderen nog het door de GI verwachte voordeel valt te verwachten. Door de verplaatsing van de kinderen zal immers opnieuw een hechtingsrelatie worden verbroken, terwijl dat bij (pleeg)kinderen in zijn algemeenheid, maar zeker bij kinderen als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dient te worden
voorkomen. De kans dat de negatieve gevolgen van de verplaatsing de positieve gevolgen van het verblijf in een therapeutische opvoedsituatie en de behandeling zullen overschaduwen, is naar het oordeel van de kinderrechter groot. Daarbij acht de kinderrechter tevens van belang dat bij [minderjarige 1] (en mogelijk ook bij [minderjarige 2] ) het vertrouwen is gewekt dat hij in het huidige pleeggezin zal blijven. Het vertrouwen van [minderjarige 1] in volwassenen zal door een verplaatsing (wederom) worden geschaad, hetgeen de behandeling van zijn problematiek geen goed zal doen.
5.4.3
De kinderrechter is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden een verplaatsing van de kinderen alleen nog in het belang van de kinderen is te achten als de kinderen bij de pleegouders in een situatie zouden verkeren waarin hun (fysieke en mentale) veiligheid in geding is. Van een dergelijke dringende situatie is echter niet gebleken.
5.4.4
Daarbij neemt de kinderrechter tevens in aanmerking dat de Bascule heeft gesignaleerd dat de pleegouders zich anders opstellen sinds met hen is besproken dat de kwaliteit van de door de pleegouders geleverde zorg, zoals de dagelijkse beschikbaarheid, traumasensitiviteit en het nakomen van afspraken en huisbezoeken, onvoldoende is. De Bascule heeft in de behandelplannen van de kinderen van 3 augustus 2016 aangegeven dat de pleegouders zich thans coöperatief opstellen en dat zij hebben aangegeven er alles aan te willen doen om de kinderen verder groot te brengen. Weliswaar heeft de Bascule in het plan zijn twijfels uitgesproken over het aanpassingsvermogen van de pleegouders om hun gezinsleven aan te passen aan de problematiek van de kinderen, maar de Bascule maakt tevens melding van het feit dat de problematiek van de kinderen met de pleegouders bespreekbaar is en dat zij bepaalde misstanden erkennen en ook inzicht tonen.
5.4.5
De kinderrechter heeft er, mede gelet op hun toezeggingen ter zitting, vertrouwen in dat de pleegouders bereid zijn zich volledig aan de kinderen te wijden en zich beschikbaar en begeleidbaar op te stellen voor de hulpverlening en dat zij tijd vrij zullen maken voor het volgen van trainingen en cursussen. Daarbij neemt de kinderrechter tevens in aanmerking dat de Bascule ter zitting heeft aangegeven bij voortzetting van het verblijf van de kinderen bij de pleegouders, de pleegouders verder te zullen begeleiden.
5.5
Gelet op voorgaande zal de kinderrechter het verzoek om wijziging van het verblijf van de minderjarigen afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van T.B.A. Verbeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam