Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering en de tegenvordering in de hoofdzaak
9 december 2011 vanaf 1 november 2016 voor 5 jaar is voortgezet;
€ 50.000,00 per dag;
primairbeveelt dat SNBV gehouden is Vatfree toegang te verlenen tot de infrastructuur van de luchthaven tot het verlenen van haar diensten en om Vatfree toe te staan om brievenbussen te plaatsen c.q. geplaatst te houden op landside en airside plaatsen bij de douane dan wel:
subsidiairSNBV veroordeelt tot het aanbieden van een marktconforme concessieovereenkomst aan Vatfree, althans SNBV veroordeelt tot het voeren van adequaat overleg,
het voorgaande onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per dag;
4.De vordering in het incident ex 71 Rv
Met het wegvallen van de vordering onder I heeft de kantonrechter geen beslisbevoegdheid meer ex artikel 93 Rv, zodat ook de bevoegdheid ex lid 2 van artikel 94 Rv is vervallen. Door het wegvallen van de vordering aangaande huurovereenkomst en het puur mededingingsrechtelijke karakter van de overige vorderingen, ligt in deze procedure geen aardvordering meer voor. Derhalve is de kantonrechter onbevoegd om hiervan kennis te nemen.
De complexiteit van de mededingingsrechtelijke vraagstukken en de grote belangen voor Vatfree vergen behandeling van de, bij voorkeur meervoudige, civiele kamer van de rechtbank.
5.Het verweer in het incident
Verder dient het woord “betreffende” in sub c van artikel 93 Rv zo te worden begrepen dat het voor de bevoegdheid van de kantonrechter reeds voldoende is dat de vordering in elk geval betrekking heeft op een huurovereenkomst. Het is niet nodig dat de vordering ook daadwerkelijk haar grondslag vindt in een huurovereenkomst. De term “huurovereenkomst” dient in dit verband ruim opgevat te worden.
Daarbij komt dat een verwijzing niet bevorderlijk is voor de proceseconomie in deze.
6.De beoordeling van het incident
Dat SNBV ruimten op de luchthaven ter beschikking stelt aan derden door middel van concessieovereenkomsten, is onderdeel van haar “businessmodel” en doet niet af aan de omstandigheid dat het tegen betaling van een tegenprestatie in gebruik hebben van een goed als huur gekwalificeerd kan worden. Voorts geldt dat, zoals overwogen, het voor de bevoegdheid van de kantonrechter niet noodzakelijk is dat de vordering haar grondslag heeft in huur. Ten slotte acht de kantonrechter zich voldoende toegerust om ook bij toepassing van het mededingingsrecht een oordeel te vellen.