Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
HAA 17/1135, hierna te noemen: de hoofdzaak.
18 oktober 2017. Verzoeker, de rechter en de verweerder (de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk) in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker, de rechter en verweerder zijn – conform hun eerdere berichtgeving – niet ter zitting verschenen.
2.Het standpunt van verzoeker
- In de brief van de griffier van de rechtbank van 14 maart 2017 wordt verzoeker op grond van de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld om redenen aan te voeren voor het te laat indienen van de gronden van het bezwaarschrift. Dit is niet in overeenstemming met wat er in de procedure heeft plaatsgehad. De brief van 14 maart 2017 moet worden geacht afkomstig te zijn van de behandeld rechter, is suggestief en getuigt van vooringenomenheid.
- De rechter heeft ter zitting gezegd dat allereerst moet worden beoordeeld of tijdig en op regelmatige wijze bezwaar is gemaakt. Verzoeker stelt dat sprake is van een aanvulling van de verweergronden, zoals bedoeld in artikel 8:69, eerste lid, van de Awb en dat dit niet juist is.
- Er ligt al een oordeel klaar in de zaak zelf. In het proces-verbaal staat hierover vermeld:
- Verweerder noemt als datum van de e-mail 20 juni 2016. De rechter zegt het is 2 juni 2016. Er ontstaat dus verwarring omtrent de datum van de e-mail. Letterlijk zegt de rechter: “Dat maakt niet uit.”
3.De beoordeling
13 september 2017 heeft gezegd, is het verzoek tijdig gedaan, aangezien de gemachtigde van verzoeker terstond ter zitting de wraking heeft verzocht. De wrakingskamer zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van die wrakingsgronden.
4.Beslissing
mr. J.I. de Vreese-Rood , leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.[concipiënt_initialen]