ECLI:NL:RBNHO:2017:10542

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
C/15/264619/ HA RK 17/178
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 27 oktober 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de gemachtigde van verzoeker, mr. drs. J.M.C. Niederer, tegen rechter mr. B. van Walderveen. Het verzoek tot wraking was gedaan tijdens de zitting van 13 september 2017 in een aanhangige bestuursrechtelijke zaak. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat deze in een eerdere brief van 14 maart 2017 suggestieve opmerkingen had gemaakt over de tijdigheid van het indienen van bezwaren. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker zijn wrakingsgrond niet tijdig had aangevoerd, aangezien hij deze pas tijdens de zitting van 13 september 2017 naar voren bracht. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter, noch van objectieve redenen om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen. De rechter had enkel de procedure geschetst en niet vooruitgelopen op een eindoordeel. De wrakingskamer besloot het verzoek tot wraking af te wijzen en het proces in de hoofdzaak voort te zetten in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/264619 / HA RK 17/178
Beslissing van 27 oktober 2017
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. drs. J.M.C. Niederer,
hierna te noemen: verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. B. van Walderveen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Tijdens de zitting van 13 september 2017 heeft de gemachtigde van verzoeker namens verzoeker de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuur, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer
HAA 17/1135, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en bij brief van 27 september 2017, binnengekomen bij de rechtbank op 28 september 2017, schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
De gemachtigde van verzoeker heeft bij brief van 4 oktober 2017 op de brief van de rechter gereageerd.
1.4.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van
18 oktober 2017. Verzoeker, de rechter en de verweerder (de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk) in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker, de rechter en verweerder zijn – conform hun eerdere berichtgeving – niet ter zitting verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag:
  • In de brief van de griffier van de rechtbank van 14 maart 2017 wordt verzoeker op grond van de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld om redenen aan te voeren voor het te laat indienen van de gronden van het bezwaarschrift. Dit is niet in overeenstemming met wat er in de procedure heeft plaatsgehad. De brief van 14 maart 2017 moet worden geacht afkomstig te zijn van de behandeld rechter, is suggestief en getuigt van vooringenomenheid.
  • De rechter heeft ter zitting gezegd dat allereerst moet worden beoordeeld of tijdig en op regelmatige wijze bezwaar is gemaakt. Verzoeker stelt dat sprake is van een aanvulling van de verweergronden, zoals bedoeld in artikel 8:69, eerste lid, van de Awb en dat dit niet juist is.
  • Er ligt al een oordeel klaar in de zaak zelf. In het proces-verbaal staat hierover vermeld:
  • Verweerder noemt als datum van de e-mail 20 juni 2016. De rechter zegt het is 2 juni 2016. Er ontstaat dus verwarring omtrent de datum van de e-mail. Letterlijk zegt de rechter: “Dat maakt niet uit.”

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, Awb dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die grond geven voor de wraking aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het wrakingsverzoek in overeenstemming met dit artikel is gedaan. Voor zover het wrakingsverzoek geacht moet worden te zien op de inhoud van de brief van 14 maart 2017 van rechtbank, geldt het volgende. Verzoeker heeft deze wrakingsgrond niet binnen korte tijd na ontvangst van de brief, maar eerst tijdens de zitting van 13 september 2017 aangevoerd. Verzoeker heeft hieromtrent tijdens de zitting verklaard dat de brief “op dat moment” (de wrakingskamer begrijpt hieruit: het moment dat hij de brief ontving, of kort daarna), onvoldoende was om de rechter te wraken. Hij heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat deze wrakingsgrond, hoewel niet aangevoerd zodra verzoeker bekend was geworden met de brief van 14 maart 2017, toch tijdig is aangevoerd. De wrakingskamer concludeert dat deze wrakingsgrond niet kan slagen.
Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op hetgeen de rechter tijdens de zitting van
13 september 2017 heeft gezegd, is het verzoek tijdig gedaan, aangezien de gemachtigde van verzoeker terstond ter zitting de wraking heeft verzocht. De wrakingskamer zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van die wrakingsgronden.
3.2
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.3
Gesteld noch gebleken is dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets geen grond voor wraking oplevert.
3.4
Met betrekking tot de objectieve toets overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.5
Uit het proces-verbaal van de zitting van 13 september 2017 blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer dat de rechter ter zitting heeft gezegd dat eerst moest worden beoordeeld of tijdig en op regelmatige wijze bezwaar is gemaakt. Vervolgens heeft hij enkele scenario’s geschetst die afhankelijk van de uitkomst van die beoordeling zouden kunnen volgen. De rechter heeft hiermee slechts de te volgen procedure geschetst. Van het vooruitlopen op een eindoordeel is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook geen sprake. De wrakingskamer volgt verzoeker dan ook niet in zijn standpunt dat de rechter zijn oordeel in de zaak zelf blijkens deze mededeling al klaar had.
3.6.
Voor zover verzoeker stelt dat sprake is van een aanvulling van de verweergronden, volgt de wrakingskamer hem daarin evenmin. Uit het besluit van 7 maart 2017 in samenhang met het verweerschrift blijkt immers dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het bezwaar niet tijdig is gemaakt.
3.7.
De wrakingskamer is verder van oordeel dat de rechter de verwarring die over de datum van het stuk bij verweerder is ontstaan (verzoeker heeft het over een stuk van 2 juni 2016, verweerder heeft het kennelijk over 20 juni 2016) ter zitting heeft gecorrigeerd naar de datum 2 juni 2016, welke datum overigens volgt uit de dossierstukken. Hieruit blijkt evenmin vooringenomenheid bij de rechter.
3.8.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren – gelet op het vorenstaande – geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek,
4.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en verweerder in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M. van Dam, voorzitter, mr. A.C. Terwiel, en
mr. J.I. de Vreese-Rood , leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.