6.2.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan de belaging van zijn ex-vrouw. Hij heeft haar op de meest uiteenlopende tijdstippen, vaak onverwacht en onaangekondigd opgezocht, haar stelselmatig en overmatig gebeld en haar grote hoeveelheden berichten gestuurd met beledigingen en heeft haar een aantal malen op verschillende manieren (ernstig) bedreigd. Door deze gedragingen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-vrouw en heeft hij hun kinderen een angstige en stressvolle tijd bezorgd. Uiteindelijk is verdachte tot uitvoering van zijn bedreigingen gekomen waarbij hij heeft gepoogd zijn ex- vrouw zwaar te mishandelen door haar een kopstoot te geven, te slaan, een knietje te geven en haar vervolgens in haar gezicht en tegen haar lichaam te schoppen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij – ondanks dat zijn ex- vrouw probeerde rustig te blijven en niet in ging op zijn berichten en gedrag zodat de situatie niet zou escaleren – is doorgegaan met het verzenden van (veelal) dwingende, vaak ook beledigende, en bedreigende berichten. De rechtbank rekent het verdachte tevens zwaar aan dat hij, nadat hij onder voorwaarden, waaronder een locatieverbod en een contactverbod met zijn ex- vrouw, geschorst was uit de voorlopige hechtenis, zich niet aan deze voorwaarden heeft gehouden en haar na zijn vrijlating heeft opgezocht en haar uiteindelijk zelfs lichamelijk letsel heeft toegebracht terwijl hij tot op de zitting heeft volgehouden dat hij haar, de moeder van zijn kinderen, ondanks de bedreigingen die hij uitte, nooit iets aan zou doen.
Ter terechtzitting heeft verdachte opnieuw laten zien dat hij zich slecht kan verplaatsen in de positie het slachtoffer en dat hij de aanleiding voor zijn handelen steeds buiten zichzelf legt. Verdachte heeft er onvoldoende blijk van gegeven thans inzicht te hebben in het effect van zijn handelen. Vanwege de ernst van de feiten acht de rechtbank het stellen van bijzondere voorwaarden van groot belang.
Onderzoek psycholoog
Bij de door de rechtbank te beantwoorden vraag of bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarmee samenhangend de vraag in hoeverre de verdachte strafbaar is ten aanzien van die feiten, heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het rapport van drs. [deskundige 1] , GZ-psycholoog en forensisch gedragsdeskundige, geregistreerd in het Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) die na inzage van de gerechtelijke stukken een onderzoek omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde heeft ingesteld. De deskundige heeft op 19 oktober 2017 als volgt over haar bevindingen gerapporteerd.
Verdachte lijdt aan een post traumatische stress stoornis (PTSS), een aandoening met aandacht tekort en hyperactiviteit (ADHD), een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, theatrale en narcistische trekken en aan stoornissen in het gebruik van alcohol, cocaïne en cannabis. Deze stoornissen waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 en 2 lijkt er een verband tussen het feit dat aangeefster verdachte in 2014 verliet en een toename van zijn middelengebruik. Dit middelengebruik kan verdachte agressiever en achterdochtiger maken. Verdachte lijkt op basis van de bij hem geconstateerde stoornissen ADHD en PTSS minder in staat geweest zijn middelengebruik, ondanks de bij hem bekende consequenties daarvan, zoals agressie en achterdocht, te controleren. De spanning liep voor verdachte op doordat zijn vrouw hem na een moeizame relatie uiteindelijk heeft verlaten. Van daadwerkelijk inzicht in het effect dat de bedreigingen van verdachte op zijn ex-vrouw kunnen hebben gehad, geeft hij geen blijk en evenmin toont hij doorvoelde schaamte of spijt over het gebeurde, hetgeen, tezamen met zijn dreigende gedrag, duidt op een gebrekkige gewetensontwikkeling die past bij de bij hem vastgestelde persoonlijkheidsstoornis. Op basis daarvan wordt geadviseerd om betrokkene de feiten onder 1 en 2 in licht verminderde mate toe te rekenen.
Ten aanzien van het derde feit speelde, naast de eerder genoemde feiten en omstandigheden, de factor een rol dat betrokkene naar zijn zeggen zijn ex-vrouw in de zomer van 2017 voor het eerst had verteld over het feit dat hij als kind seksueel misbruikt was door oudere jongens in Marokko. Volgens verdachte heeft zijn ex-vrouw hem ervan te beschuldigd dat hij “geen echte man” was. In combinatie met zijn persoonlijkheidsproblematiek waarbinnen agressie gemakkelijk geprikkeld wordt en tevens wordt aangewakkerd door excessief middelengebruik, heeft betrokkene ‘verhaal willen halen’ bij aangeefster, hetgeen zodanig is geëscaleerd dat hij haar een kopstoot heeft gegeven, heeft geslagen en geschopt. Op basis van het voorgaande adviseert rapporteur de rechtbank om betrokkene het feit onder 3 in sterk verminderde mate toe te rekenen.
Op grond van het onderzoek wordt derhalve een verband aanwezig geacht tussen een ziekelijke stoornis (zijnde PTSS, ADHD, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, theatrale en narcistische trekken en misbruik van verdovende middelen) en het ten laste gelegde. De rechtbank volgt het advies van de deskundige [deskundige 1] om verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2 licht verminderd toerekeningsvatbaar en met betrekking tot het ten laste gelegde onder feit 3 sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Bij gelijkblijvende externe omstandigheden en het uitblijven van behandeling voor genoemde stoornissen is het risico op herhaling van soortgelijke feiten hoog, waar het gaat om de persoon van aangeefster. Het betreft hier namelijk direct aan de persoon gerelateerde delicten. Om recidive te voorkomen dient verdachte te worden behandeld voor zijn stoornissen en dient op termijn toegewerkt te worden naar een gunstiger maatschappelijke uitgangspositie in de vorm van behuizing, werk, schuldsanering, en begeleiding bij de verhouding met zijn ex-vrouw en kinderen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 maart 2017 is de verdachte eerder ter zake van geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, zij het geruime tijd geleden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank tevens gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 juni 2017, opgesteld door [deskundige 2] en de daarop aanvullende rapportage van 31 oktober 2017, opgesteld door [deskundige 3] en de toelichting op deze rapportages door [deskundige 3] ter terechtzitting van 7 november 2017. Beide rapporteurs zijn als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Palier, forensische & intensieve zorg. Zij achten een langdurige klinische opname, reclasseringstoezicht, ambulante behandeling en een contact- en locatieverbod noodzakelijk om het recidive risico te verminderen en de veiligheid van aangeefster en de kinderen te waarborgen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
De rechtbank zal, zoals tevens door de officier van justitie is gevorderd, bepalen dat een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van vijf jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, een langdurige klinische opname en ambulante behandeling noodzakelijk. Deze verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarbij acht de rechtbank een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] en een locatieverbod voor Hoofddorp noodzakelijk voor zover en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. Deze verboden zullen tevens als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.