ECLI:NL:RBNHO:2017:10984

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
C/15/265587 / KG ZA 17-822
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot taxidiensten op Schiphol en de rol van de GTO-structuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een taxichauffeur, aangeduid als [eiser], en de Stichting Taxi Controle (STC). De zaak betreft de vraag of [eiser] rechtstreeks bij STC het recht kan afdwingen om taxidiensten aan te bieden vanaf de opstelstrook op Schiphol, buiten de door STC opgezette GTO-structuur om. De rechtbank heeft vastgesteld dat STC niet verplicht is om [eiser] toegang te verlenen, omdat de GTO verantwoordelijk is voor de aanmelding van Aanvullend Vervoerders. STC heeft geen contractuele relatie met [eiser] en is niet betrokken bij de overeenkomst tussen [eiser] en de GTO, Staxi B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst tussen [eiser] en Staxi rechtsgeldig is, waardoor [eiser] zijn status als Aanvullend Vervoerder heeft verloren. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van STC, die zijn begroot op € 1.434,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/265587 / KG ZA 17-822
Vonnis in kort geding van 21 december 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.P. Kuijper te Amstelveen,
tegen
de stichting
STICHTING TAXI CONTROLE,
gevestigd te Schiphol,
gedaagde,
advocaat mr. E.M. van Orsouw te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en STC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 11
  • de brief van 30 november 2017 van STC met de producties 1 tot en met 3
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van STC.
1.2.
De rechtbank Amsterdam heeft de onderhavige zaak naar de rechtbank Noord-Holland verwezen in verband met een tussen partijen geldende contractuele forumkeuze. In de met deze zaak samenhangende zaak tussen [eiser] en Staxi B.V. heeft de rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2017 vonnis gewezen onder zaaknummer / rolnummer: C/13/633773 / KG ZA 17-909 FB/JvS.
1.3.
Ter terechtzitting van 7 december 2017 zijn verschenen:
  • [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. Kuijper voornoemd;
  • namens STC, [A.] (bestuurslid) en [B.] (manager), bijgestaan door mr. Van Orsouw voornoemd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
STC is in juli 2002 door Schiphol Nederland B.V. opgericht. STC heeft als doel het straattaxivervoer op de taxistandplaats op de Luchthaven Schiphol te controleren, de kwaliteit van dienstverlening door de taxichauffeurs te waarborgen en het logistieke proces te coördineren.
2.2.
In het kader hiervan is STC tevens belast met het houden van toezicht op en het controleren van de straattaxi’s op de opstelstrook. Deze opstelstrook betreft een niet voor openbaar verkeer toegankelijke strook, waarvan de toegang wordt gereguleerd door middel van een slagboom. Een aantal van de standplaatsen op de opstelstrook is bestemd voor zelfstandige taxiondernemers (de ‘Aanvullend Vervoerders’). Deze Aanvullend Vervoerders en hun chauffeurs dienen te zijn aangesloten bij een door STC geaccepteerde taxiorganisatie (hierna: GTO). De GTO’s treden namens de bij hen aangesloten ondernemingen die Aanvullend Vervoer willen verrichten op als overkoepelende contractpartij richting STC. STC sluit daartoe een overeenkomst met de betreffende GTO. De GTO’s dragen de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de uitvoering van de geleverde taxidiensten en daarmee samenhangende activiteiten zoals de administratie, betaling en klachtafhandeling. Zij zien er in dat kader op toe dat de bij haar aangesloten Aanvullend Vervoerders zich houden aan regelgeving en voorschriften. Daartoe behoort ook de naleving van de door STC opgestelde Regeling Aanvullend Vervoer (hierna: RAV).
2.3.
In de RAV zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 7 RAV Toelating Aanvullend Vervoerder en Chauffeur
Voor toelating als Aanvullend Vervoerder komen uitsluitend in aanmerking vervoerders die voldoen aan de eisen welke in deze Regeling Aanvullend Vervoer in het bijzonder dit artikel zijn gesteld.
Taxiondernemers kunnen alleen Aanvullend Vervoer verrichten indien zij zijn aangesloten bij een door STC Geaccepteerde Taxi Organisatie. Een Aanvullend Vervoerder (met één P-nummer) kan slechts aangesloten zijn bij één Geaccepteerde Taxi Organisatie. Het is niet toegestaan dat verschillende Taxivoertuigen van één taxionderneming voor verschillende GTO’s actief zijn.
STC hoeft een Aanvullend Vervoerder niet te accepteren als deze niet voldoet aan de vereisten in deze Regeling Aanvullend Vervoer en ook niet indien de Aanvullend Vervoerder eerder in strijd met bepalingen uit de Regeling Aanvullend Vervoer heeft gehandeld. STC kan de positie als Aanvullend Vervoerder ook schorsen of beëindigen indien de Aanvullend Vervoerder niet langer voldoet aan de vereisten in deze Regeling Aanvullend Vervoer of in strijd met de bepalingen uit de Regeling Aanvullend Vervoer heeft gehandeld.
Artikel 15 RAV Positie Aanvullend Vervoerders en Chauffeurs
STC heeft een overeenkomst met iedere Geaccepteerde Taxi Organisatie. De Geaccepteerde Taxi Organisatie sluit op haar beurt overeenkomsten met de Aanvullend Vervoerders en hun chauffeurs. De Aanvullend Vervoerders en Chauffeurs kunnen geen enkel recht jegens STC ontlenen aan hun positie als Aanvullend Vervoerder of het contract tussen STC en de betreffende Geaccepteerde Taxi Organisatie.
De positie als Aanvullend Vervoerder en Chauffeur vervalt in ieder geval zodra (i) de Aanvullend Vervoerder niet langer is aangesloten bij de Geaccepteerde Taxi Organisatie die hem als Aanvullend Vervoerder heeft aangemeld of (ii) de overeenkomst tussen STC en de betreffende Geaccepteerde Taxi Onderneming eindigt.
2.4.
De procedure werkt als volgt. De GTO bepaalt wie zij als Aanvullend Vervoerder aanmeldt bij STC. De GTO voorziet STC van een door de chauffeur ondertekend exemplaar van de RAV. STC stelt vervolgens door tussenkomst van de betreffende GTO een taxipaspoort en STC-kenmerk ter beschikking aan de chauffeur. Tot slot verleent STC toegang tot de opstelstrook aan de Aanvullend Vervoerders die door de GTO bij haar zijn aangemeld door de voertuigen van deze vervoerders uit te rusten met een geactiveerd RFID-toegangsmiddel (een sticker).
2.5.
Staxi B.V. (hierna: Staxi) is één van de GTO’s waar STC mee samenwerkt. [eiser] en Staxi hebben op 8 maart 2016 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Vanaf die datum is [eiser] als taxichauffeur werkzaamheden gaan verrichten voor Staxi in Amsterdam. Op 23 juni 2016 heeft [eiser] een aanvraagformulier bij Staxi ingeleverd om tevens taxiwerkzaamheden op de opstelstrook op Schiphol te mogen verrichten. Na het doorlopen van de in 2.4 omschreven procedure, heeft [eiser] toegang tot de opstelstrook verkregen.
2.6.
Staxi heeft naar aanleiding van een aantal incidenten per e-mail van 12 mei 2017 aan [eiser] meegedeeld dat zij voornemens was de GTO-samenwerking met hem per 1 juni 2017 te beëindigen. Na deze mededeling vond opnieuw een incident plaats als gevolg waarvan [eiser] voor een periode van twee weken werd geschorst. Per aangetekende brief van 7 juli 2017 heeft Staxi de samenwerkingsovereenkomst met [eiser] opgezegd tegen 1 november 2017 met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
2.7.
Bij vonnis van 3 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam beslist dat de samenwerkingsovereenkomst tussen Staxi en [eiser] rechtsgeldig is beëindigd. [eiser] heeft geen hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Nu de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de door [eiser] gevraagde voorzieningen jegens Staxi heeft geweigerd en heeft geoordeeld dat de samenwerkingsovereenkomst tussen Staxi en [eiser] rechtsgeldig is beëindigd, spelen in de onderhavige procedure tussen [eiser] en STC enkel nog de door [eiser] onder IV in de dagvaarding subsidiair (en meer subsidiair) geformuleerde vorderingen een rol.
3.2.
[eiser] vordert – samengevat – STC te bevelen om hem binnen 24 uur na datum van dit vonnis toe te staan om (bij weigering van STC) zelf een aanvraag in te dienen ter verkrijging van de status van aanvullend vervoerder dan wel hem, tot het moment waarop een einduitspraak in de bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van het door STC gehanteerde systeem is gewezen, schriftelijk en rechtstreeks het recht te verlenen om anderszins personenvervoer aan te bieden op het terrein van Schiphol, dan wel – meer subsidiair – jegens STC een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening te treffen die [eiser] in staat stelt om personenvervoer aan te bieden op het terrein van Schiphol, alles op straffe van een dwangsom van € 5.000, - voor elke dag dat STC niet voldoet aan het vonnis, met een maximum van € 200.000, -, dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag.
3.3.
STC voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [eiser] rechtstreeks bij STC – en dus buiten de door STC opgezette GTO-structuur om – het recht kan afdwingen om taxidiensten aan te bieden vanaf de opstelstrook op Schiphol.
4.2.
[eiser] stelt zich primair op het standpunt dat STC gehouden is hem voornoemde rechtstreekse toegang tot de opstelstrook te verlenen op grond van de volgende argumenten.
4.3.
Volgens [eiser] volgt uit de tussen STC en Staxi geldende GTO-overeenkomst (zie productie 2 zijdens STC) ontegenzeggelijk dat er een formele overeenkomst tussen [eiser] en STC bestaat. De GTO dient slechts de aanvraag ter verkrijging van de status van Aanvullend Vervoerder in, maar het is STC die beslist op de aanvraag. Bovendien verricht de GTO
namensde bij haar aangesloten chauffeurs administratieve handelingen voor STC. Hieruit valt volgens [eiser] af te leiden dat Staxi in haar hoedanigheid als GTO in feite enkel als tussenpersoon of doorgeefluik tussen STC en hem fungeerde.
4.4.
Volgens [eiser] bestaat er geen overeenkomst tussen Staxi en hem voor het verrichten van taxidiensten op het Schiphol-terrein. Staxi vertegenwoordigt de bij haar aangesloten chauffeurs op basis van een door deze chauffeurs gegeven volmacht in het inschrijfformulier, aldus [eiser]. Staxi is door [eiser] gemachtigd om alle handelingen en verplichtingen die voortvloeien uit de GTO-overeenkomst namens hem te verrichten en aan te gaan. Naar mening van [eiser] leidt dit ertoe dat een namens [eiser] door Staxi ingediende en door STC ingewilligde aanvraag resulteert in een samenwerkings-overeenkomst (dan wel een onbenoemde (duur-)overeenkomst) tussen STC en [eiser].
4.5.
Volgens [eiser] rust er op STC, gelet op de relatie tussen STC en een Aanvullend Vervoerder en de mogelijk negatieve gevolgen van het niet verlengen van de status van Aanvullend Vervoerder, een vergaande onderzoeksplicht. Zij zal moeten nagaan of er een zwaarwichtige reden bestaat voor het niet opnieuw aanmelden door de GTO, nu dit in feite leidt tot een beëindiging c.q. opzegging van de samenwerking met STC. Door überhaupt geen navraag te doen bij hem is STC, net als Staxi, opzettelijk dan wel grovelijk jegens hem tekortgeschoten, aldus [eiser].
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.6.
Het betoog van [eiser] faalt. [eiser] miskent hiermee namelijk de essentie van het door STC in het leven geroepen GTO-systeem (zie 2.2 tot en met 2.4). Binnen dit systeem is het de GTO die bepaalt wie bij STC wordt aangemeld als Aanvullend Vervoerder en is het de GTO die de verantwoordelijkheid draagt voor de Aanvullend Vervoerder. STC en de Aanvullend Vervoerder hebben geen verdere rechtsverhouding anders dan dat de Aanvullend Vervoerder de RAV voor akkoord ondertekent en dat STC toegang verleent aan de Aanvullend Vervoerder door zijn voertuig uit te rusten met een RFID-toegangsmiddel. STC heeft geen bemoeienis met de (contractuele) relatie tussen de GTO en de Aanvullend vervoerder. Het is dus volledig aan de GTO of zij een samenwerking met een Aanvullend Vervoerder wil aangaan en ook of zij die samenwerking op een bepaald moment wil beëindigen of wil doorzetten. STC staat hier buiten.
4.7.
De positie van de Aanvullend Vervoerder ten opzichte van STC is vastgelegd in de artikelen 7 en 15 van de RAV (zie 2.3). Deze bepalingen, waarvan [eiser] door ondertekening de gelding heeft aanvaard, voorzien erin dat de positie als Aanvullend Vervoerder van [eiser] in ieder geval vervalt zodra de aanvullend vervoerder niet langer is aangesloten bij de GTO die hem als zodanig heeft aangemeld. Dat is hier aan de orde.
Staxi heeft immers de samenwerkingsovereenkomst met [eiser] beëindigd en de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft voorshands geoordeeld dat deze beëindiging rechtsgeldig is.
4.8.
Volgens [eiser] bestaat er geen overeenkomst tussen Staxi en hem voor het verrichten van taxidiensten op het Schiphol-terrein. De voorzieningenrechter stelt vast dat de tekst van artikel 15 RAV (mede) doelt op de op 8 maart 2016 tussen [eiser] en Staxi gesloten samenwerkingsovereenkomst (de TTO-overeenkomst: de overeenkomst met een Toegelaten Taxi Organisatie binnen het taxisysteem van onder andere de gemeente Amsterdam). Op basis van deze overeenkomst tussen Staxi en [eiser] was [eiser] bevoegd om taxidiensten binnen Amsterdam aan te bieden.
4.9.
De tweede grondslag welke door [eiser] wordt aangevoerd, komt er samengevat op neer dat het GTO-systeem rechtsgeldigheid mist, omdat het in strijd is met fundamentele mensenrechten. [eiser] meent
a. dat STC hem een eigendomsrecht ontneemt door hem niet toe te laten tot de opstelstrook op Schiphol en aldus in strijd met het 1e protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) handelt; en
b. dat het GTO-systeem in strijd is met artikel 11 EVRM doordat het [eiser] dwingt om zich aan te sluiten bij een vereniging om in aanmerking te komen voor toegang tot de opstelstrook terwijl hij dat niet wil.
4.10.
Het betoog onder a. faalt. Al aangenomen dat het niet opnieuw verlenen of verlengen van een eerder bestaand contractueel recht kwalificeert als ontneming van eigendom, kan in casu niet worden gezegd dat daarvan sprake is, nu de positie die [eiser] ten opzichte van STC had, hem nimmer aanspraak gaf op toegang tot de opstelstrook anders dan onder de voorwaarde van het voortbestaan van zijn positie als bij Staxi aangesloten vervoerder. [eiser] heeft ook na betwisting hiervan door STC de door hem gestelde aanspraken niet verder onderbouwd.
4.11.
Met betrekking tot het betoog onder b. heeft [eiser] het volgende opgemerkt. Staxi en de andere GTO’s dienen volgens hem als vormeloze vereniging te worden aangemerkt omdat de Aanvullend Vervoerders onder de naam van de GTO moeten rijden, de GTO namens hen optreedt richting STC ter verkrijging en verlenging van hun status en de Aanvullend Vervoerders gebonden zijn aan de binnen de GTO geldende regels. Dat geldt volgens [eiser] te meer wanneer een orgaan is opgericht door burgers of private ondernemingen, zoals bij de GTO’s het geval is. [eiser] verwijst in dat kader naar een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens uit 1993 (
Sigurdur A. Sigurjónsson t. IJsland, EHRM 30 juni 1993, nr. 16130/90) over de negatieve verenigingsvrijheid, oftewel het recht om zich niet bij een vereniging aan te sluiten. Uit het voorgaande volgt volgens [eiser] dat het verplichte lidmaatschap van een GTO om de status van Aanvullend Vervoerder te kunnen bemachtigen onverenigbaar is met artikel 11 EVRM. Voor deze inbreuk op artikel 11 EVRM ontbreekt een wettelijke basis en is ook geen noodzaak, aldus [eiser]. De veelvoud aan klachten over het taxivervoer op Schiphol geeft volgens [eiser] afdoende aan dat het huidige systeem niet werkt.
4.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook dit betoog van [eiser] toewijzing van de subsidiair gevraagde voorziening niet kan dragen. Daartoe zijn met name de volgende argumenten redengevend:
  • het betreft hier een beroep in een horizontale verhouding, zodat voor doorwerking een toereikende grond moet worden gesteld. Dat is niet gebeurd;
  • de inzet betreft de toegang tot een in private eigendom aan STC toebehorende opstelstrook. STC heeft als eigenaar in beginsel de bevoegdheid om voorwaarden te stellen voor de toegang tot haar privéterrein;
  • Het STC-systeem treft de uitoefening van het grondrecht van artikel 11 EVRM niet in de kern, omdat [eiser] zich ook bij één van de andere GTO’s kan aansluiten dan wel (als eigen rijder) taxivervoer van en naar Schiphol kan verzorgen buiten het STC-systeem om;
  • Voor zover van een inbreuk al sprake is, zijn de daaraan ten grondslag gelegde doelen zoals regulering en kwaliteitsbevordering van het taxivervoer in relatie tot de ernst van de inbreuk van een dermate groot belang, dat van een ongerechtvaardigde inbreuk geen sprake is.
4.13.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de gevraagde voorzieningen niet kunnen worden toegewezen.
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van STC worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van STC tot op heden begroot op € 1.434,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Schelvis op 21 december 2017. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 1422