ECLI:NL:RBNHO:2017:11324

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
17-007115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • C.A. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding kosten raadsman in verzoekschriftprocedure; verzoekster niet-ontvankelijk verklaard

Op 2 oktober 2017 is er een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.L. Baar. Het verzoekschrift, gedateerd 26 september 2017, betreft een schadevergoeding van de Staat voor kosten van rechtsbijstand in een klaagschriftprocedure. De verzoekster vraagt om een vergoeding van € 2.057,00 voor de kosten van haar raadsman en € 550,00 voor de bijstand bij het opstellen van het verzoekschrift. De behandeling van het verzoek vond plaats op 20 november 2017 in raadkamer, waar de officier van justitie mr. N. Levinsohn ook aanwezig was.

De rechtbank heeft de standpunten van beide partijen gehoord. Verzoekster stelt dat de procedure onder artikel 552a Sv als een aparte procedure moet worden gezien en dat het verzoek om schadevergoeding tijdig is ingediend. De officier van justitie betwist dit en stelt dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de strafzaak tegen haar nog niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.

De rechtbank oordeelt dat op basis van de artikelen 90 en 591a Sv de gewezen verdachte recht heeft op vergoeding van kosten, maar dat dit alleen geldt als de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf. Aangezien verzoekster nog steeds verdachte is en de strafzaak tegen haar nog loopt, kan zij niet in haar verzoeken worden ontvangen. De rechtbank verklaart verzoekster dan ook niet-ontvankelijk in haar verzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 17-007115
Uitspraakdatum: 4 december 2017
Beschikking(art. 591a juncto 552a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 2 oktober 2017 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingekomen verzoekschrift, gedateerd 26 september 2017, van:
[verzoekster], verzoekster,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te ( [adres] ,
domicilie kiezende te (2594 AG) Den Haag, Bezuidenhoutseweg 161, ten kantore van
mr. J.L. Baar, advocaat.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van onder meer:
  • € 2.057,00, wegens de kosten van een raadsman in de klaagschriftprocedure met nummer
  • € 550,00, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
Op 20 november 2017 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Voor verzoekster is verschenen mr. D.J.G.J. Cornelissen, kantoorgenoot van mr. J.L. Baar, voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. N. Levinsohn.

2.De standpunten

Van de zijde van verzoekster is er op gewezen dat een artikel 552a Sv-procedure als een aparte procedure moet worden gezien. Binnen drie maanden na afloop van die zaak moet een schadevergoedingsverzoek worden ingediend. Wachten tot de behandeling van de hoofdzaak zou alleen om die reden al niet-ontvankelijkheid met zich brengen. Daarnaast maakt het feit dat de artikel 552a Sv. procedure als een aparte zaak wordt gezien, dat het schadevergoedingsverzoek ten aanzien van die procedure losstaat van de hoofdzaak.
De afloop van de hoofdzaak is niet van invloed op de ontvankelijkheid of de gegrondheid van de na een artikel 552a Sv.-procedure verzochte schadevergoeding.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoekschrift, nu de zaak tegen verzoekster nog niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of artikel 9a Sr. Voorts is verzoekster nog verdachte en geen gewezen verdachte.

3.Beoordeling

Op de voet van het bepaalde in de artikelen 90 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te diens laste gekomen kosten van een advocaat, zo daartoe althans – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Blijkens het toepasselijke vijfde lid van artikel 591 Sv. is de vergoedingsregeling als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, Sv niet slechts van toepassing op de gewezen verdachte, maar eveneens geschreven ten behoeve van anderen (
dan de (gewezen) verdachte), zoals belanghebbenden bij de behandeling van klaagschriften als bedoeld in de artikelen 552a tot en met 552b Sv.
In zijn arrest van 22 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2757) heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“De drie in dit arrest besliste gevallen kenmerken zich hierdoor dat weliswaar de desbetreffende strafzaak niet is geëindigd met een niet-veroordelende einduitspraak in de zin van art. 348 en 350 Sv, maar desalniettemin aannemelijk is dat geen aansprakelijkstelling door de strafrechter zal volgen. In dat type gevallen achtte de Hoge Raad het redelijk de toepasselijkheid van art. 591a, tweede lid, Sv niet uit te sluiten.
In het onderhavige geval gaat het om een verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de klaagschriftprocedure (rechtbank: ex artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994) over het inhouden van een rijbewijs. Dat klaagschrift is gegrond verklaard, maar tegen de betrokkene is een - onherroepelijk geworden - strafbeschikking uitgevaardigd ter zake van het feit in welk verband het rijbewijs is ingehouden. Het gaat hier derhalve niet om een type geval als hiervoor onder 3.3.2 bedoeld.
Opmerking verdient nog dat art. 591a, vierde lid, in verbinding met art. 591, vijfde lid Sv, voorziet in een afwijkende regeling met het oog op enkele bijzondere procedures. Die procedures, zoals die van art. 552a tot en met 552b Sv, kenmerken zich niet daardoor dat zij steeds zijn gekoppeld aan de strafzaak tegen de betrokkene waarin zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt vastgesteld.”
Daarmee benadrukt de Hoge Raad uitdrukkelijk, (dan) dat de afwijkende vergoedings-regeling:
nietvan toepassing is op een door de (gewezen) verdachte geëntameerde beklagprocedure ex art. 552a Sv, immers kenmerkt die procedure zich daardoor dat deze is gekoppeld aan de strafzaak tegen betrokkene waarin diens strafrechtelijke aansprakelijkheid is of nog moet worden vastgesteld;
enkelvan toepassing is indien het klaagschrift is ingediend door een ander dan de (gewezen) verdachte, in welk geval onder het eindigen van de zaak dient te worden verstaan de beschikking tot gegrondverklaring van het ingediende klaagschrift (HR 3 februari 2009,
LJN: BG2191).
Nu de officier van justitie zowel bij de behandeling van het klaagschrift ex artikel 552 Sv in raadkamer van 18 september 2017 als bij de behandeling van het onderhavige verzoekschrift in raadkamer van 20 november 2017 heeft meegedeeld, dat verzoekster na ontvangst van het einddossier zal worden vervolgd, kan niet worden gezegd, dat de onderliggende strafzaak tegen verzoekster is geëindigd, laat staan zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr. Verzoekster kan - gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2757) – dan ook niet in haar verzoeken worden ontvangen.
Op grond van het vorenstaande dient met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoeken.
Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. van Dijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. drs. F.A. Rive, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2017.
Informatie bij deze beschikking
Tegen deze uitspraak staat voor de verzoekende partij hoger beroep open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze beschikking.