ECLI:NL:RBNHO:2017:11512

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
1580050614
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring medeplegen poging zware mishandeling met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de schoppen die de verdachte had uitgedeeld niet voldoende bewijs boden voor de aanmerkelijke kans op overlijden van het slachtoffer.

Wel heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot zware mishandeling. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, meermalen geschopt en geslagen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte zo gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat de verdachte opzet moet hebben gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.380,00 toegewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en dat hij therapeutische hulp had gezocht na het voorval. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was, gezien de omstandigheden en het tijdsverloop sinds het feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800506-14
Uitspraakdatum: 22 september 2017
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 september 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het standpunt van de officier van justitie, mr. J. van der Putte, dat ertoe strekt dat de rechtbank verdachte van het primair ten laste gelegde feit zal vrijspreken en het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren, en verdachte hiervoor zal veroordelen tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze geheel dient te worden toegewezen;
  • hetgeen door verdachte en mr. R. Polderman, raadsman van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 27 september 2014 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) een of
meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in het gezicht, althans tegen het hoofd althans tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 september 2014 te Hoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] (terwijl deze op de grond lag) een of meermalen (met kracht) (met geschoeide voet) in het gezicht althans tegen het hoofd althans tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of die [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) (met gebalde vuist) in het gezicht althans tegen het hoofd althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot doodslag dient te worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte opzet hebben gehad op de dood van het slachtoffer. Voor (voorwaardelijk) opzet is tenminste vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn gedragingen zou komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft bestaan. Door verdachte is het slachtoffer weliswaar tot tweemaal toe tegen het hoofd geschopt, maar het dossier bevat onvoldoende feitelijke aanwijzingen over de kracht van de schoppen en de plaats waar deze terecht zijn gekomen. Voorts is onduidelijk waar medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer exact heeft geraakt met zijn slagen. Verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.

4.Bewijs

4.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.2.
Bewijsmotivering
De rechtbank zal verdachte veroordelen voor het subsidiair tenlastegelegde. De gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] jegens het slachtoffer zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, dat verdachte het opzet moet hebben gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft zich niet slechts blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en deze kans aanvaard. Verdachte heeft het slachtoffer, nadat deze door een ander op de grond was gegooid, tot tweemaal toe met geschoeide voet tegen het hoofd – een bijzonder kwetsbaar deel van het lichaam –getrapt. Medeverdachte [medeverdachte] heeft vervolgens het slachtoffer, terwijl deze nog steeds op de grond lag, tegen zijn rug geschopt met geschoeide voet en meermalen in zijn gezicht gestompt met zijn vuist. Verdachte en zijn medeverdachte hebben hiermee in nauwe en bewuste samenwerking geprobeerd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot zware mishandeling.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Subsidiair
hij op 27 september 2014 te Hoorn tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] terwijl deze op de grond lag meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt en die [slachtoffer] meermalen met gebalde vuist in
het gezicht heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Wat een leuke avond had moeten zijn, eindigde in een nachtmerrie. Nadat verdachte volgens eigen zeggen een verbale schermutseling met het slachtoffer had gehad, werd het slachtoffer door een ander op de grond gegooid. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, heeft verdachte het slachtoffer een trap tegen het hoofd gegeven. Het slachtoffer kwam vervolgens verdwaasd omhoog, waarna verdachte hem wederom tegen het hoofd trapte. Daarna is het slachtoffer nog meermalen geschopt en geslagen door medeverdachte [medeverdachte] .
Het slachtoffer heeft hierdoor letsel opgelopen, waaronder een hoofdwond, een gescheurde bovenlip, meerdere hematomen en een afgebroken voortand.
De rechtbank neemt als strafverzwarende factor in haar oordeel mee dat verdachte het slachtoffer heeft opgezocht nadat deze was weggelopen van de plaats van de woordenwisseling. Bovendien was verdachte ten tijde van het gepleegde feit in een uitgaansomgeving en was hij onder invloed van alcohol. Uitgaansgeweld heeft een enorme invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving in het algemeen en dat van slachtoffers van uitgaansgeweld in het bijzonder. Door aldus te handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die van het voorval getuige waren. Daarnaast heeft hij met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering benadeelde partij, komt naar voren dat het voorval een hevige indruk heeft gemaakt op het slachtoffer en dat hij daar nog steeds last van ondervindt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het gepleegde feit en de LOVS-oriëntatiepunten in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 augustus 2017, blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten voordele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 14 augustus 2017, opgemaakt door [reclasseringswerker] , werkzaam bij Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Uit onderzoek van de reclassering zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die duiden op agressieregulatieproblematiek. Er lijkt sprake te zijn geweest van een incident. Ten aanzien van alcoholgebruik is gebleken dat betrokkene nooit eerder in de problemen is gekomen door (overmatig) alcohol. Ook zijn sociale netwerk bestaat uit personen die geweld afkeuren en zich verre houden van personen die criminaliteit plegen. Uit leefgebiedenonderzoek wordt duidelijk dat betrokkene een stabiel leven leidt en zijn verder geen risicofactoren naar voren gekomen die de kans op recidive vergroten. Bijzondere voorwaarden zijn daarom niet geïndiceerd.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn, nu verdachte reeds op 27 september 2014 in deze zaak in verzekering is gesteld. Hiermee is de redelijke termijn van twee jaar met bijna één jaar overschreden. De rechtbank houdt voorts rekening met de (proces)houding van verdachte, namelijk dat hij zelf contact heeft geprobeerd te leggen met het slachtoffer om zijn excuses te maken en ter terechtzitting meermalen spijt heeft betuigd jegens het slachtoffer. Tot slot weegt de rechtbank mee dat verdachte drie jaar onder het bewezenverklaarde feit gebukt is gegaan, zoals is gebleken uit de emoties die ter terechtzitting door verdachte zijn getoond, alsmede uit zijn afgelegde verklaring. Verdachte heeft naar aanleiding van het feit therapeutische hulp gehad, omdat hij veel spanningen ondervond vanwege de onzekerheid over de gezondheid van het slachtoffer. Nu het gepleegde feit weer actueel wordt, ervaart verdachte nieuwe spanningen, waarvoor hij door de huisarts naar een therapeut is doorverwezen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Ook een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank niet passend, nu sinds het feit is gepleegd bijna drie jaren zijn verstreken, waarin verdachte geen andere strafbare feiten heeft gepleegd. Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.380,00 ingediend tegen verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
  • Samsung Galaxy S3 € 65,00
  • Hoesje telefoon € 15,00
  • Diverse kapotte/beschadigde kleding € 325,00
  • Schakelketting (zilver) € 69,95
  • Eigen risico (ambulancevervoer) € 360,00
  • Tandartskosten € 105,13
  • Inkomstenderving (2 wachtdagen) € 89,92
  • Immateriële schade € 1.350,00
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Deze schadeposten, die door de raadsman niet zijn weersproken, zullen dan ook worden toegewezen.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gevorderde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank zal de vordering dan ook geheel toewijzen tot het totaalbedrag van € 2.380,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
 Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
 Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
200 (tweehonderd) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.380,00 (zegge: tweeduizend driehonderdtachtig euro), bestaande uit € 1.030,00 voor de materiële en € 1.350,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.380,00 (zegge: tweeduizend driehonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
33 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. Z.T. Pronk en M.C. Kramer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2017.
mr. E.M. van Poecke en griffier mr. Z.T. Pronk zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.