ECLI:NL:RBNHO:2017:11565

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1677
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wijziging van gegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Eiseres had verzocht om wijziging van haar gegevens in de basisregistratie personen (BRP), maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. Het primaire besluit van 6 september 2016 werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 16 februari 2017. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 september 2017 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvrager bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moet aanvoeren. Eiseres heeft verschillende documenten overgelegd, waaronder een paspoort en rapporten van Sanquin, die volgens haar nieuwe feiten zouden zijn. De rechtbank concludeert dat de inhoud van de paspoorten niet identiek is en dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de nieuwe documenten niet als nieuw feit kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de Awb, omdat verweerder niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de nieuwe feiten niet relevant zouden zijn. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van eiseres vergoedt en in de proceskosten wordt veroordeeld tot een bedrag van € 990,00.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/1677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. van Kempen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend, verweerder
(gemachtigden: R.P. Adneij en J.F. Veldhuisen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om wijziging van haar gegevens in de basisregistratie personen (BRP) afgewezen.
Bij besluit van 16 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.1
De rechtbank verwijst voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden naar hetgeen daarover in rechtsoverweging 1 van de uitspraak van deze rechtbank van 14 november 2014 in de zaak geregistreerd onder het nummer HAA 14/1766 is overwogen. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank als volgt.
2.2
Bij brief van 19 augustus 2016 heeft eiseres opnieuw een verzoek om wijziging van haar voor- en achternaam alsmede haar geboortedatum in (thans) de BRP bij verweerder ingediend. Eiseres heeft daarbij verzocht haar gegevens te wijzigen van [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] in [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] .
Bij haar verzoek heeft eiseres de volgende documenten overgelegd:
1. een paspoort uit 2015 afgegeven door Afghaanse autoriteiten;
2. een Tazkera van 5 november 2012;
3. een e-mailbericht van 3 mei 2016 van de Afghaanse ambassade, en
4. een brief van 8 oktober 2015 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst gericht aan [naam 3] .
2.3
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. In de bezwaarfase heeft eiseres aanvullende documenten overgelegd, te weten een tweetal rapporten van 16 januari 2017 van Sanquin waaruit blijkt dat eiseres de biologische moeder is van [naam 4] en [naam 5] .
3. In het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen onder toepassing van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Volgens verweerder heeft eiseres aan haar herhaalde verzoek van 19 augustus 2016 geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd, zodat kan worden volstaan met een verwijzing naar het eerdere afwijzingsbesluit van 16 oktober 2013.
4. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, heeft overwogen, toetst de bestuursrechter, als het bestuursorgaan - overeenkomstige - toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb moet het volgende worden begrepen: feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
5. Eiseres betoogt dat verweerder haar verzoek niet onder toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft kunnen afwijzen. Volgens eiseres is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, zodat verweerder haar verzoek inhoudelijk had dienen te beoordelen.
5.1.1
Eiseres voert ten eerste aan dat het door haar overgelegde paspoort uit 2015 dat is afgegeven door Afghaanse autoriteiten als een nieuw feit kan worden aangemerkt. De inhoud van dit paspoort is niet identiek aan de inhoud van het reeds bij het verzoek in 2013 overgelegde paspoort. Het eerder overgelegde paspoort stelde niet duidelijk de naam en geboortedatum van eiseres vast, nu met de hand een correctie in deze gegevens was aangebracht. Die onduidelijkheid is weggenomen met het overleggen van het nieuwe paspoort.
5.1.2
Verweerder betoogt in het bestreden besluit, onder verwijzing naar een advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften (de commissie) van 14 februari 2017, dat de inhoud van het nieuwe paspoort identiek is aan de inhoud van het paspoort dat bij het verzoek in 2013 is overgelegd, zodat in zoverre geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
In het verweerschrift betoogt verweerder dat de omstandigheid dat gegevens in het oude paspoort met de hand zijn gewijzigd en in het nieuwe niet, er niet aan af doet dat zowel het oude als het nieuwe paspoort hun grondslag vinden in de Tazkera van 20 januari 1975. Dit document is in de eerste procedure in 2007 door het Bureau Documenten vervalst bevonden, zodat volgens verweerder reeds hierom, overeenkomstig hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.4 van haar uitspraak van 14 november 2014 heeft overwogen, geen sprake is van een nieuw feit.
5.1.3
De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken het volgende vast.
In het paspoort uit 2012 dat eiseres bij haar eerdere verzoek uit 2013 heeft overgelegd staan als voor- en achternaam vermeld “ [naam 6] ”. Als geboortedatum staat op dat paspoort vermeld “ [geboortedatum 3] ”. Met de hand is bijgeschreven: “
The corrected date of birth of the holder of this passport is: [geboortedatum 2]” en “
The corrected name of bearer of this passport is: [naam 7]”.
In het paspoort uit 2015 dat eiseres bij haar huidige verzoek heeft overgelegd staan als voor- en achternaam vermeld “ [naam 2] ”. Als geboortedatum staat op dat paspoort vermeld “ [geboortedatum 2] ”.
In de Tazkera van 20 januari 1975 staat, blijkens de Nederlandse vertaling die daarvan op 14 september 2005 is gemaakt, als geboortejaar “ [x] jaar oud in het jaar [jaartal 1] [= [jaartal 2] ]” vermeld. Als voor- en achternaam staat in deze Tazkera vermeld “ [naam 8] ”.
5.1.4
De rechtbank concludeert dat de inhoud van de paspoorten uit 2012 en 2015, anders dan verweerder heeft betoogd, niet identiek is. De achternaam van eiseres is in het paspoort van 2012 anders geschreven dan in dat van 2015.
De rechtbank kan verweerder daarnaast niet volgen in diens stelling dat het paspoort uit 2015 zou zijn gebaseerd op de Tazkera van 20 januari 1975. In het paspoort van 2015 staat immers een geboortejaar van [jaartal 3] vermeld, terwijl in de Tazkera van 20 januari 1975 blijkens de vertaling die daarvan is opgemaakt een geboortejaar van [jaartal 4] is vermeld ( [x] jaar oud in [jaartal 2] ). Bovendien staat in het paspoort van 2015 als voornaam “ [naam 9] ” vermeld, terwijl in de Tazkera van 20 januari 1975 als voor (en –achter)naam “ [naam 8] ” is vermeld.
Verweerder heeft aldus niet op basis van de in het besluit gebruikte motivering kunnen stellen dat het paspoort uit 2015 niet is aan te merken als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Het bestreden besluit is in zoverre – in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Het betoog van eiseres slaagt in zoverre.
5.2.1
Eiseres voert ten tweede aan dat ook het e-mailbericht van 3 mei 2016 van de Afghaanse ambassade dat zij heeft overgelegd is aan te merken als een nieuw feit. Niet gezegd kan worden dat op voorhand is uitgesloten dat dat e-mailbericht aan het eerdere besluit kan afdoen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom getwijfeld zou moeten worden aan de betrouwbaarheid van het e-mailbericht. De Afghaanse autoriteiten hebben onderzoek gedaan naar de geboortedatum van eiseres. Indien verweerder twijfelde aan de betrouwbaarheid van het e-mailbericht had het op diens weg gelegen contact op te nemen met de Afghaanse autoriteiten. Daarbij komt dat verweerder heeft miskend dat in het e-mailbericht geen andere vertaling is gegeven door de Afghaanse ambassade van de Tazkera uit 2012. In het e-mailbericht is slechts aangegeven in welke van de twee Tazkera’s het juiste geboortejaar van eiseres is vermeld, namelijk in die van 2012. Dit wordt ondersteund door de opmerking van Bureau Documenten dat het geboortejaar als vermeld in de Tazkera uit 1975 niet zou kloppen omdat eiseres op een foto in die Tazkera aanmerkelijk ouder leek dan “ [x] years old in [jaartal 1] ”.
5.2.2
Verweerder betoogt in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de commissie, dat met het e-mailbericht weliswaar een en ander wordt verduidelijkt met betrekking tot de geboorteakte van betrokkene, maar dat hij twijfelt aan de betrouwbaarheid van de inhoud van het e-mailbericht. Aangezien de Tazkera uit 2012 reeds twee keer eerder is vertaald, komt het verweerder onwaarschijnlijk voor dat er thans iets anders zou volgen uit de vertaling door de Afghaanse ambassade. Indien sprake is van elkaar tegensprekende verklaringen mag van betrokkene worden verlangd dat deze documenten overlegt van daartoe bevoegde autoriteiten waarmee het juiste rechtsfeit onomstotelijk wordt aangetoond. Eiseres is er niet in geslaagd die documenten te overleggen. Bovendien wordt in het e-mailbericht uitsluitend over de geboortedatum van eiseres gesproken en niet over haar achternaam. Het e-mailbericht betreft dan ook weliswaar een nieuw stuk ten opzichte van het verzoek uit 2013, maar volgens verweerder is op voorhand uitgesloten dat het bericht aan het eerdere afwijzingsbesluit kan afdoen.
In het verweerschrift betoogt verweerder dat in het e-mailbericht van 3 mei 2016 een Dari-versie van de Tazkera uit 2012 is gegeven, uit welke vertaling zou blijken dat de geboortedatum van eiseres [geboortedatum 2] is. Er is, anders dan eiseres stelt, dus wel een andere vertaling gegeven ten opzichte van eerdere Afghaanse consulaire verklaringen. Verder heeft verweerder slechts aangegeven dat hij twijfelt aan de betrouwbaarheid van het bericht en is in het advies van de commissie uiteengezet waarop die twijfel is gebaseerd, namelijk op de richtlijn van het Ministerie van Binnenlandse Zaken welke er onder meer toe strekt dat Afghaanse documenten niet meer worden gelegaliseerd omdat de inhoud ervan onbetrouwbaar is. Het e-mailbericht kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als een “sterker” document, hetgeen wel is vereist om een verzoek om wijziging van persoonsgegevens te kunnen honoreren.
5.2.3
De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken het volgende vast.
In het dossier bevinden zich de Dari versie van de Tazkera van 20 januari 1975 en een Nederlandse vertaling daarvan van 14 september 2005. In de vertaling staat, zoals hiervoor ook reeds overwogen, als geboortejaar “ [x] jaar oud in het jaar [jaartal 1] [= [jaartal 2] ]” vermeld.
In het dossier bevinden zich voorts de Dari versie van de Tazkera uit 2012 met nummer [nummer] en een Engelse vertaling daarvan. In de Engelse vertaling staat als “Date of Birth” “ [x] years old of [jaartal 1] same to [jaartal 2] ” vermeld.
In het e-mailbericht van 3 mei 2016 dat afkomstig is van de Consular Section AFG Embassy The Hague is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“ (…) hereby the embassy of Afghanistan in The Hague would like to let you know that Mrs. [naam 2] ’s authentic date of birth based on Dari version of her Tazkera no. [nummer] is [geboortedatum 2] , which has been also stated in her Afghan passport.
In her old booklet Tazkera her age is ( [x] year old of [jaartal 1] ) and in the new Tazkera it is ( [x] year old of [jaartal 1] ), that shows a difference of 4 years. However, in Dari version of her new Tazkera it has been clearly mentioned that based on the information from achieve of registration of population department in Afghanistan, her authentic age is ( [x] year old of [jaartal 1] ) that has been mistakenly written ( [x] years old of [jaartal 1] ).
Taking this into consideration her new Tazkera contains the right information from the archive and the authenticity is confirmed.”
5.2.4
Verweerder heeft niet betwist dat het e-mailbericht van 3 mei 2016 afkomstig is van de Afghaanse ambassade in Den Haag.
Het e-mailbericht van 3 mei 2016 vormt naar het oordeel van de rechtbank geen vertaling van de Tazkera uit 2012, maar een uiteenzetting van wat er volgens de Afghaanse autoriteit in de Dari versie van die Tazkera staat over het geboortejaar van eiseres.
In de Engelse vertaling van de Dari versie van de Tazkera uit 2012 staat niet datgene over het geboortejaar van eiseres vermeld wat daarover volgens het e-mailbericht van de Afghaanse autoriteit in de Dari versie van die Tazkera staat vermeld. De strekking van het e-mailbericht en de Engelse vertaling van de Dari versie van de Tazkera uit 2012 komen dan ook niet met elkaar overeen. Het had, gelet hierop, naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen eiseres in de gelegenheid te stellen een vertaling van de Dari versie van de Tazkera uit 2012 te overleggen dan wel zelf zo een vertaling te laten opstellen, teneinde na te kunnen gaan of de stelling zoals die is geponeerd door de Afghaanse autoriteit in het e-mailbericht van 3 mei 2016 juist is.
Niet gebleken is dat verweerder eiseres hiertoe uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld dan wel eiseres op de mogelijkheid een vertaling van de Dari versie van de Tazkera uit 2012 in te sturen heeft gewezen. Evenmin is gebleken dat verweerder op dit punt zelf onderzoek heeft verricht. Van verweerder kon, mede in het licht bezien van de opmerking die door het Bureau Documenten inzake het geboortejaar van eiseres is gemaakt bij het onderzoek dat door dat bureau op 21 januari 2008 is verricht naar de Tazkera van 20 januari 1975 en waarnaar eiseres in haar aanvullende bezwaarschrift van 5 december 2016 heeft verwezen, zulks echter wel worden verlangd. Verweerder heeft nu slechts volstaan met de algemene stelling en constatering dat, indien sprake is van elkaar tegensprekende verklaringen van betrokkene mag worden verlangd dat deze documenten overlegt van daartoe bevoegde autoriteiten waarmee het juiste rechtsfeit onomstotelijk wordt aangetoond. Door na te laten op dit punt nader onderzoek te (laten) verrichten heeft verweerder het bestreden besluit – in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb – niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog van eiseres slaagt ook in zoverre.
5.3.1
Eiseres voert ten derde aan dat ook de in bezwaar overgelegde rapporten van 16 januari 2017 als nieuwe feiten zijn aan te merken. Niet deugdelijk is gemotiveerd dat op voorhand is uitgesloten dat deze rapporten aan het eerdere besluit kunnen afdoen. Verweerder heeft namelijk niet gemotiveerd waarom uit de rapporten niet kan worden geconcludeerd dat onomstotelijk vaststaat dat de geregistreerde gegevens in de BRP van eiseres feitelijk onjuist zijn. Uit de rapporten blijkt dat eiseres de biologische moeder is van [naam 4] en [naam 5] . Bovendien staat op de geboorteakte van eiseres’ dochter de naam van alleen de moeder vermeld, te weten [naam 10] .
5.3.2
Verweerder betoogt in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de commissie, dat ook de rapporten van 16 januari 2017 van Sanquin weliswaar nieuwe stukken betreffen ten opzichte van het eerdere verzoek, maar dat uit het feit dat [naam 5] en [naam 4] de biologische kinderen van eiseres zijn, niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat onomstotelijk vaststaat dat de gegevens in de BRP van eiseres feitelijk onjuist zijn. Op voorhand is dan ook uitgesloten dat deze stukken aan het eerdere besluit kunnen afdoen. In het verweerschrift betoogt verweerder dat tijdens de hoorzitting nog is aangegeven dat het eerder voorstelbaar is dat Afghaanse kinderen de achternaam van de vader krijgen en niet die van de moeder.
5.3.3
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding verweerder niet te volgen in diens hiervoor onder 5.3.2 weergegeven uiteenzetting, zodat zij ter onderbouwing van haar oordeel daarnaar verwijst. Het betoog van eiseres faalt in zoverre.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.