Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.PROCESVERLOOP
De verzoeken zijn bij beslissing van 21 juni 2017 van de voorzitter van de wrakingskamer als kennelijk niet-ontvankelijk beoordeeld.
Rechtbank Noord-Holland
Op 26 juni 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van zorgen over de objectiviteit van de behandelend rechter in een civiele procedure. De verzoeker had eerder op 15 en 19 juni 2017 brieven gestuurd naar de griffier, waarin hij vroeg om maatregelen te nemen om de objectiviteit van de rechter te waarborgen. Deze brieven werden opgevat als een wrakingsverzoek, maar werden door de voorzitter van de wrakingskamer op 21 juni 2017 als kennelijk niet-ontvankelijk beoordeeld, omdat de verzoeker geen gronden had aangevoerd en zelfs de naam van de rechter niet had genoemd.
Na de eerdere beslissing diende de verzoeker op 25 juni 2017 een nieuw wrakingsverzoek in, maar ook dit verzoek werd door de wrakingskamer als kennelijk niet-ontvankelijk beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat het nieuwe verzoek niet voldeed aan de eisen van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het verzoek zich richtte tegen een onbekende rechter en niet de specifieke gronden voor wraking bevatte. De wrakingskamer verwees naar het wrakingsprotocol van de rechtbank, waarin staat dat een verzoek niet tegen alle rechters van een rechtbank kan worden ingediend.
De rechtbank besloot het wrakingsverzoek buiten behandeling te stellen en bepaalde dat, behoudens nieuwe feiten of omstandigheden, een volgend verzoek van de verzoeker niet in behandeling zal worden genomen. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd gegeven door mr. L.J. Saarloos, plaatsvervangend voorzitter van de wrakingskamer, in aanwezigheid van mr. A. Ibrahim, griffier, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.