ECLI:NL:RBNHO:2017:11659

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
5788657 / CV EXPL 17-2331
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieplicht luchtvaartmaatschappij bij buitengewone omstandigheden en rookontwikkeling aan boord

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor een vluchtvertraging van meer dan drie uur op 15 juli 2016 van Amsterdam naar Heraklion. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk rookontwikkeling op het toilet van het vliegtuig, veroorzaakt door een passagier die een sigaret had gerookt. Dit leidde tot een noodlanding in Athene en de noodzaak om nieuwe brandblussers aan te schaffen, wat de terugvlucht vertraagde.

De kantonrechter oordeelde dat Transavia voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de rook- en brandontwikkeling aan boord als een buitengewone omstandigheid kwalificeerde, en dat het niet redelijk was om van Transavia te verwachten dat zij op elk buitenstation voldoende brandblussers op voorraad had. De vordering van de passagier werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd op 22 november 2017 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5788657 / CV EXPL 17-2331
Uitspraakdatum: 22 november 2017
Vonnis in de zaak van:

1.[de passagier],wonende te [woonplaats],

eiser,
hierna te noemen: de passagier,
gemachtigde: J. Gyzel (DAS),
tegen
de commanditaire vennootschap Transavia Airlines C.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
hierna te noemen: Transavia,
gemachtigde: mr. M. Reevers.

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 1 maart 2017 een vordering tegen Transavia ingesteld. Transavia heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier hierop schriftelijk gereageerd, waarna Transavia een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagier zou vervoeren van Amsterdam naar Heraklion (Griekenland) op 15 juli 2016, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Transavia gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Transavia heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

De passagier vordert dat Transavia, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2016, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.1.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en het Sturgeon‑arrest van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 november 2009. De passagier stelt dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
Transavia betwist de vordering. Zij voert onder meer het volgende aan.
Volgens Transavia heeft de vlucht van Heraklion naar Amsterdam vertraging opgelopen als gevolg van een buitengewone omstandigheid. Tijdens de voorgaande vlucht van Amsterdam naar Heraklion met hetzelfde toestel deed zich onverwachts een vliegveiligheidsprobleem voor, zoals genoemd in overweging 14 van de Verordening. De vertraging die de heenvlucht wegens een buitengewone omstandigheid heeft ondervonden werkt door op de terugvlucht.
Tijdens de vlucht van Amsterdam naar Heraklion is sprake geweest van rookontwikkeling op het toilet van het vliegtuig. Dit is volgens Transavia naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door het roken van een sigaret door een passagier. De rook kwam uit de prullenbak in de toiletcabine. Vanwege de aanhoudende rookontwikkeling moesten de brandblussers aan boord worden gebruikt en een noodlanding worden gemaakt in Athene. De aanhoudende rookontwikkeling blijkt uit het dagrapport van de GSC.
4.2.
Indien sprake is van brand- of rookontwikkeling in een toestel tijdens een vlucht dient een noodlanding te worden gemaakt. Na de noodlanding in Athene, inspectie van het toestel en medische check van het personeel kon niet direct worden vertrokken. Er moesten nieuwe brandblussers worden gekocht en geïnstalleerd. Transavia voert aan dat omwille van de veiligheid het niet toegestaan is om zonder werkende brandblussers aan boord te vliegen. Op de luchthaven van Athene bleken geen brandblussers voorradig te zijn, waardoor het onmogelijk was de vlucht naar Heraklion direct te hervatten.
4.3.
Transavia stelt dat het aantal brandblussers aan boord van het toestel voldeed aan de geldende voorschriften. Transavia heeft deze voorschriften nageleefd. Het handelen van Transavia kan dan ook niet worden beschouwd als onvoldoende en haar kan niet worden verweten dat zij na het gebruik van de brandblussers niet meer de vereiste hoeveelheid werkende brandblussers voor handen had. De ongelukkige omstandigheid dat op de luchthaven van Athene geen brandblussers voorradig bleken, is een omstandigheid die Transavia redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Transavia voert aan dat van een luchtvaartmaatschappij niet kan worden verwacht dat zij op ieder buitenstation reservemateriaal op voorraad heeft. Tevens heeft Transavia op de luchthaven van Athene meerdere partijen benaderd en deze verzocht brandblussers aan haar te verstrekken. Transavia heeft uiteindelijk bewerkstelligd dat de brandblussers zo spoedig mogelijk, te weten de volgende ochtend, vanuit Amsterdam werden ingevlogen.
4.4.
Ten slotte betwist Transavia buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente verschuldigd te zijn aan de passagier.

5.De beoordeling

5.1.
In onderhavige zaak zou de passagier volgens de oorspronkelijke planning op 15 juli 2016 met vlucht HV184 om 23:30 uur (lokale tijd) uit Heraklion vertrekken en arriveren op de eindbestemming Amsterdam op 16 juli 2016 om 02:20 (lokale tijd). De passagier is met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen in Amsterdam, zodat Transavia op grond van de Verordening compensatieplichtig is, tenzij Transavia kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.2.
De vlucht in kwestie (HV184) maakte deel uit van de rotatievlucht Amsterdam-Heraklion-Amsterdam. De kantonrechter constateert dat tijdens de voorgaande vlucht, te weten HV183 van Amsterdam naar Heraklion, in de toiletcabine van het toestel rook- en brandontwikkeling is ontstaan, als gevolg van een passagier die heeft gerookt. Dit blijkt uit de door Transavia overgelegde rapporten, waaronder het logboek van het toestel. Een brand tijdens een vlucht vormt een gevaar voor de vliegveiligheid, zoals genoemd in punt 14 van de considerans van de Verordening. Transavia heeft duidelijk aangegeven middels veiligheidsinstructies en ‘niet roken-signalen’ dat roken in het toestel verboden is. Transavia heeft geen zicht op wat zich in de toiletcabine afspeelt.
5.3.
Nu vast staat dat rook- en brandontwikkeling aan boord van een vliegtuig tijdens een vlucht gekwalificeerd wordt als een buitengewone omstandigheid moet worden getoetst of Transavia alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken.
5.4.
Na de noodlanding in Athene om 19:52 uur (lokale tijd) heeft een inspectie van het toestel en medische check van het personeel plaatsgevonden. Transavia stelt dat zij na de inspectie getracht heeft nieuwe brandblussers te verkrijgen, zodat de vlucht HV183 voortgezet kon worden. De vlucht HV183 mocht immers niet volgens de veiligheidsvoorschriften worden voortgezet zonder brandblussers aan boord. Uit de door Transavia overgelegde OCC management rapportage en het rapport ‘Maintenance Control’ is gebleken dat Transavia in Athene meerdere vliegtuigmaatschappijen, waaronder KLM en Aegean, heeft verzocht om brandblussers. De luchtvaartmaatschappijen konden geen brandblussers aan Transavia verstrekken, omdat deze in Athene niet voorradig waren. De kantonrechter volgt Transavia in haar verweer dat niet van Transavia verwacht mag worden dat zij op elk buitenstation, in dit geval Athene, voldoende brandblussers op voorraad heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat Transavia al het redelijke heeft gedaan om nieuwe brandblussers te bemachtigen. Uiteindelijk zijn de brandblussers vanuit Amsterdam naar Athene overgebracht.
5.5.
Gelet op bovenstaande heeft Transavia, naar het oordeel van de kantonrechter, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de vlucht in kwestie (HV184) als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. Transavia is dan ook op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening niet compensatieplichtig jegens de passagier. De vordering van de passagier zal worden afgewezen.
5.6.
De passagier zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering van de passagier af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Transavia tot en met vandaag worden begroot op € 200,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen kantonrechter en op 22 november 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter