In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor een vluchtvertraging van meer dan drie uur op 15 juli 2016 van Amsterdam naar Heraklion. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 400,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een buitengewone omstandigheid, namelijk rookontwikkeling op het toilet van het vliegtuig, veroorzaakt door een passagier die een sigaret had gerookt. Dit leidde tot een noodlanding in Athene en de noodzaak om nieuwe brandblussers aan te schaffen, wat de terugvlucht vertraagde.
De kantonrechter oordeelde dat Transavia voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de rook- en brandontwikkeling aan boord als een buitengewone omstandigheid kwalificeerde, en dat het niet redelijk was om van Transavia te verwachten dat zij op elk buitenstation voldoende brandblussers op voorraad had. De vordering van de passagier werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd op 22 november 2017 uitgesproken.