ECLI:NL:RBNHO:2017:11670

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 augustus 2017
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
15/700587-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van bezit en uitgeven van vals geld

Op 17 augustus 2017 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het bezit en uitgeven van vals geld. De zaak werd behandeld in de meervoudige strafkamer van de rechtbank in Alkmaar. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 juli 2015 in Oosthuizen, samen met anderen, opzettelijk valse bankbiljetten van 50 euro te hebben nagemaakt en/of vervalst, en deze als echt uit te geven. Tijdens de zitting op 3 augustus 2017 heeft de officier van justitie, mr. M.A. van den Heuvel, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, hun verweer voerden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat het bewijs dat verkregen was via de smartphone van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen rechterlijke machtiging voor het onderzoek was. De rechtbank oordeelde echter dat de onderzoeken voldoende gelegitimeerd waren op basis van de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, zoals neergelegd in het Wetboek van Strafvordering.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het namaken of vervalsen van de bankbiljetten, en sprak hem vrij van dat deel van de tenlastelegging. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte valse bankbiljetten in voorraad had en deze had vervoerd. De rechtbank legde een geldboete op van 1.000 euro, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700587-15 (P)
Uitspraakdatum: 17 augustus 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. van den Heuvel en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman
mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 juli 2015 te Oosthuizen, gemeente Zeevang, in elk geval in Nederland, (al dan niet) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (telkens) een of meer bankbiljet(ten) van 50 euro heeft nagemaakt en/of heeft vervalst, (telkens) met het oogmerk om dat/die bankbiljet(ten) als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven;
Feit 2:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 22 juli 2015 te Oosthuizen, gemeente Zeevang, in elk geval in Nederland, (al dan niet) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten)
(telkens) heeft uitgegeven (een) bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zelf heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte en/of zijn medeverdachte(n), toen hij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend was
en/of
(telkens) een of meer vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro (telkens) met het oogmerk om als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven (telkens) heeft ontvangen en/of zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Bewijsuitsluitingsverweer – onrechtmatig verkregen bewijs
De raadsman heeft – onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad (
ECLI:NL:HR:2017:584) – betoogd dat het onderzoek aan de smartphone van verdachte bij gebreke van een rechterlijke machtiging daartoe beschouwd moet worden als een ongeoorloofde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Er is daarom sprake van een onherstelbaar vormverzuim op grond waarvan de uit verdachtes smartphone verkregen informatie van het bewijs dient te worden uitgesloten, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De Hoge Raad heeft in het door de raadsman aangehaalde arrest het toetsingskader uiteengezet voor het doen van onderzoek aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken (waaronder smartphones) door de politie. Uit de uitspraak volgt dat indien het onderzoek bestaat uit het raadplegen van een gering aantal opgeslagen of beschikbare gegevens, de daarmee samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, waardoor de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, zoals neergelegd in de artikelen 94 juncto 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) daarvoor voldoende legitimatie biedt. Uit dit arrest volgt verder dat indien het onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de – in dit geval – smartphone, dat onderzoek jegens verdachte onrechtmatig
kanzijn. Daarvan
kanin het bijzonder sprake zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de smartphone opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.
De mobiele telefoon van verdachte is na aanhouding op heterdaad op verdenking van heling van een scooter in beslag genomen en op 23 mei 2015 handmatig onderzocht door een verbalisant (proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 2 juni 2015, dossierpagina’s 22 en 23). Met dit onderzoek is een aantal WhatsApp-gesprekken inzichtelijk geworden. Een uitdraai van die WhatsApp-gesprekken is in het dossier weergegeven. Deze handmatige zoekslag levert naar het oordeel van de rechtbank niet een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte op. In dit verband slaat de rechtbank acht op de omvang en aard van dit onderzoek, waarbij alleen een gering aantal bepaalde op de telefoon opgeslagen gegevens werd geraadpleegd.
Weliswaar is de mobiele telefoon van verdachte ook onderzocht met gebruikmaking van een technisch hulpmiddel (proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 17 mei 2015, pagina’s 24 en 25 van het losbladig proces-verbaal), maar de verdediging heeft onvoldoende feitelijk onderbouwd dat en in hoeverre verdachtes recht op privacy daadwerkelijk is geschonden, terwijl het dossier op zichzelf geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat dat onderzoek zo verstrekkend is geweest dat daarmee een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het privéleven van verdachte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige zaak de door verbalisant uitgevoerde onderzoeken voldoende gelegitimeerd worden door de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren zoals neergelegd in artikel 94, Sv, in verbinding met artikelen 95 en 96 Sv. Van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt het daartoe strekkende verweer van de raadsman.
Daarbij merkt de rechtbank op dat het niet aan de feitenrechter is om vast te stellen dat in zijn algemeenheid voor een onderzoek aan een smartphone, gelet op de mogelijke inbreuk die dit kan opleveren op artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), een rechterlijke machtiging is vereist.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, inclusief het ten laste gelegde medeplegen. Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het eerste onderdeel “(telkens) opzettelijk (een)…ontving(en), bekend was”.
3.3
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent en het dossier bevat geen bewijs dat verdachte zelf degene is geweest die bankbiljetten heeft nagemaakt of vervalst, terwijl evenmin blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet, althans onvoldoende, uit het dossier volgt dat daadwerkelijk geld is nagemaakt of vervalst met het oogmerk dit als echt en onvervalst uit te geven.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsman heeft zich – indien niet wordt overgegaan tot bewijsuitsluiting – ten aanzien van het voorhanden hebben van vals geld gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Van het uitgeven of doen uitgeven van vals geld dient verdachte te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
3.4
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1De rechtbank is – met de raadsman, en anders dan de officier van justitie – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte 50-eurobiljetten, die ook niet bij verdachte zijn aangetroffen, al dan niet in vereniging met een ander heeft nagemaakt of vervalst. Gelet op het voorgaande dient verdachte naar het oordeel van de rechtbank van het onder 1 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen:
I. Het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant] d.d. 2 juni 2015 (dossierpagina’s 22 en 23):
Ik, verbalisant, (..) was belast met het handmatig uitlezen van een in beslag genomen mobiele telefoon. (..) De eigenaar van de telefoon is [verdachte] . (..) Tijdens het uitlezen van de mobiele telefoon zag ik meerdere Whatsapp gesprekken waarin over vals geld werd gesproken. (..) Van al deze gesprekken zijn foto’s gemaakt. (..)
Op de foto’s 59 tot en met 73 is een Whatsapp gesprek te zien met contact ‘?’ (..). Ik zag dat in dit gesprek gesproken werd over vervalste briefjes van vijftig euro. (..) Ik zag dat het contact ‘?’ gebruik maakte van het [telefoonnummer] .
II. Een schriftelijke bescheid, te weten een (foto)bijlage behorende bij het onder I vermelde proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 39 t/m 42):
Foto 59 (wo 22 apr.)(..)
Foto 61 (23:32 (..))
Hoeveel
10 voor barkie brief?
10stuks voor 100eu
Dus 500eu aan nep snapje (..)
Morgen kom ik, lame dan zien ja
Neem dr gelijk 10 mee, als et cool is
Buy ik
Foto 62 (23:45)
Is goed man
Ben er wel pas rond 8 denk ik
Ja ik sws later (23.46) (..)
do 23 apr. (..)
Foto 65 (23-04-15 12:36 tot 12:37)
(…) Ik moet d’r ff 1 zien
Kan dr genoeg regelen
Van die briefies
Okee laat d’r morgen of vanavond 1 zien dan (..)
Foto 66 (12:39 tot 18:28)
(..) Ts wel kwali eh
?
Jaman
Btr dan deze kan ke nie krijge (..)
Okaydn (..)
Ben rond 10 hoorn
Ai kom je hoorn
Isgoed k ben daar ook
Foto 67 (20:49)
Hoe laat benje precies station dan
Dan zorg k dat k er sta (..)
Foto 68 (21:42)
Kom schrerkant station (..)
Foto 70 (22:47 tot 22:48)
Dacht je mij te flashen broer
-,-
Nee man maar papier kan niet zo zijn als ie echte
Jawel man heb betere gezien
III. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 10 september 2015 (dossierpagina’s 247 t/m 249):V: Wat is jouw mobiele telefoonnummer?
A: [telefoonnummer] . (..)
V: Wij hebben de telefoon van [verdachte] onderzocht en daarin kwamen we berichten van jou tegen. Wat kun jij daarover zeggen?
A: [verdachte] is bezig met vals geld. (..) Ik was heel benieuwd hoe dat geld eruitzag. Ik had toen met hem afgesproken in Hoorn. Toen stond [verdachte] met dat Marokkaanse vriendje daar. Ik zag dat hij een plasticzakje opende (..). Ik zag zo dat het vals was en gewoon geprint was. (..) We hebben wel gesproken over een prijs voor dat valse geld.
V: Heb jij het valse geld gezien?
A: Ja, het waren meerdere briefjes van 50 euro en het zag eruit als geprint papier uit een gewone printer.
V: Vroeg [verdachte] geld voor dat valse geld?
A: Ja. Ik weet het niet meer zeker maar volgens mij wilde [verdachte] 100 euro hebben voor 10 valse briefjes van 50 euro.
Pleegperiode
Hoewel de getuigenverklaringen in het dossier duiden op een mogelijk langere pleegperiode en een grotere hoeveelheid valse biljetten, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts met betrekking tot 23 april 2015 voldoende wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op die dag daadwerkelijk valse bankbiljetten in voorraad heeft gehad en heeft vervoerd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen de pleegdatum dient te worden bepaald op omstreeks 22 april 2015, en spreekt verdachte van het overige vrij.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2:
hij omstreeks 22 april 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, bankbiljetten van 50 euro, waarvan de valsheid verdachte toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven in voorraad heeft gehad en heeft vervoerd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
medeplegen van bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben en vervoeren.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan tachtig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 20 april 2016.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de (relatief) beperkte hoogte van het valse geld (in voorraad), de amateuristische wijze waarop het feit is gepleegd en het tijdsverloop in deze zaak.
De raadsman heeft primair verzocht een voorwaardelijke taakstraf op te leggen van zestig uren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een taakstraf voor de duur van honderd uren, waarvan zestig uren voorwaardelijk, op te leggen. De raadsman heeft verder verzocht geen bijzondere voorwaarden te verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel, gelet op de omstandigheid dat verdachte al jaren reclasseringscontact heeft gehad en het reclasseringsadvies is verouderd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft omstreeks 22 april 2015 samen met een ander 50-eurobiljetten bij zich gehad en deze aan anderen te koop aangeboden. Vals geld brengt in het algemeen het vertrouwen in papiergeld en het monetaire verkeer grote schade toe en dupeert in het bijzonder de onwetende bonafide ontvanger. In het maatschappelijk en economisch verkeer dient men immers op de echtheid van geld te kunnen vertrouwen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 juli 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 april 2016, opgemaakt door L. Kok als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ten voordele van verdachte gelet op zijn jeugdige leeftijd ten tijde van het plegen van het delict (achttien jaar), alsmede het tijdsverloop in deze zaak.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk namaken of vervalsen van € 50-biljetten (
feit 1) en het gedurende langere periode in voorraad hebben van een grotere hoeveelheid vals geld (
feit 2).
Alle voornoemde omstandigheden afwegende, en mede gelet op de aard van het bewezenverklaarde strafbare feit, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geldboete een passende straf is, . Bij de bepaling van de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Gelet op het tijdsverloop in deze zaak en het ontbreken van een recent reclasseringsrapport ziet de rechtbank geen meerwaarde in een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 23, 24c en 209 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twintig (20) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mr. E.M. ten Bos en mr. J.O.Y. Elagab, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
17 augustus 2017.
mr. E.M. ten Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.