In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van de failliete welzijnsorganisatie Stichting [naam 1] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De curator, eiser, heeft beroep ingesteld tegen de definitieve vaststelling van subsidies door de gemeente over de jaren 2013 en 2014. De gemeente had de subsidies lager vastgesteld vanwege gebrekkige verantwoording door de stichting. Eiser betwistte de kortingen die door de gemeente waren toegepast op de subsidies, en stelde dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de verantwoordingsplicht na het faillissement van de stichting.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht de subsidies lager had vastgesteld, omdat eiser niet had voldaan aan de verantwoordingsverplichtingen. De rechtbank benadrukte dat het faillissement van de stichting eiser niet ontsloeg van deze verplichtingen. De rechtbank volgde de gemeente in haar standpunt dat de toegepaste kortingspercentages redelijk waren, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat de kortingen onterecht waren. De rechtbank concludeerde dat de gemeente de subsidies op een rechtmatige wijze had vastgesteld en dat de beroepen van eiser ongegrond waren.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor subsidieontvangers om aan hun verantwoordingsverplichtingen te voldoen, ook in het geval van faillissement, en dat gemeenten de bevoegdheid hebben om subsidies lager vast te stellen indien niet aan deze verplichtingen is voldaan. De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.