ECLI:NL:RBNHO:2017:1284

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2265
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastingteruggave geschil

In deze zaak heeft eiser, wonende te [Z], een beroep ingesteld tegen de beslissing van de ontvanger van de Belastingdienst, Centrale Administratie te Apeldoorn, die zijn bezwaar tegen een teruggave van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser ontving op 31 augustus 2013 een mededeling dat hij een teruggave van € 1.716 zou ontvangen, maar heeft deze nooit ontvangen. Na meerdere bezwaarschriften en een beroep, heeft de rechtbank op 3 maart 2017 geoordeeld dat zij zich onbevoegd verklaart om over deze zaak te oordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mogelijkheid tot uitbetaling van IB/PVV onder de Invorderingswet 1990 valt, en dat er geen beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de ontvanger, behalve in specifieke gevallen die niet van toepassing zijn in deze situatie. Eiser moet zich wenden tot de civiele rechter voor een vordering inzake de rechtmatigheid van de beslissing van de ontvanger. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 16/2265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2017 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser,

en
de ontvanger van de Belastingdienst, Centrale Administratie te Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 31 augustus 2013 heeft eiser van verweerder een mededeling ontvangen dat aan hem een teruggave zal plaatsvinden van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor een bedrag van € 1.716.
Eiser heeft hiertegen met zijn brieven van 7 november 2015 en 23 november 2015 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en geoordeeld dat geen dwangsom wordt verbeurd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2016 te Haarlem.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. van Lohuizen. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 september 2016 aan eiser op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 5 oktober 2016 aan eiser is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten
1. Met dagtekening 20 februari 2013 is aan eiser een aanslag IB/PVV over het jaar 2011 opgelegd ten bedrage van € 1.037. Deze aanslag is verminderd met een bedrag van
€ 2.753 (dagtekening verminderingsbeschikking 4 september 2013).
2. Met dagtekening 31 augustus 2013 heeft eiser een mededeling ontvangen dat aan hem een teruggave zal plaatsvinden van IB/PVV voor een bedrag van € 1.716.
3. Met dagtekening 7 november 2015 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt, aangezien hem was gebleken dat hij het betreffende bedrag van € 1.716 nog niet had ontvangen. Eiser heeft hierbij tevens verzocht om vergoeding van wettelijke rente en om de terugbetaling zo spoedig mogelijk op zijn rekening te storten.
4. Met dagtekening 23 november 2015 maakt eiser opnieuw bezwaar en verzoekt tevens om een ontvangstbevestiging van zijn schrijven.
5. Met dagtekening 3 december 2015 maakt eiser wederom bezwaar tegen het niet ontvangen van een ontvangstbevestiging voor wat betreft het bezwaarschrift met dagtekening 23 november 2013. Ook verzoekt hij verweerder om de kosten van aangetekende post te vergoeden dan wel om een boete voor elke keer dat verweerder in gebreke blijft een ontvangstbevestiging te versturen.
6. Op 4 januari 2016 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet-tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 7 november 2015.
7. Op 11 januari 2016 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet-tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 23 november 2015.
8. Met dagtekening 3 juni 2016 heeft verweerder gereageerd op bovengenoemde brieven van eiser. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat het bedrag van € 1.716 op
4 september 2013 is overgemaakt op het bankrekeningnummer van eiser. Verweerder heeft ook aangegeven dat de brieven van 7 en 23 november 2015 niet gericht zijn tegen een door hem genomen besluit, dat geen sprake is van een titel waartegen eiser op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bezwaar kan maken en dat ook geen sprake is van een geval waartegen op grond van andere wetgeving bezwaar openstaat. Verweerder concludeert dat geen sprake is van een situatie waarin niet tijdig is beslist en hij daarom ook geen dwangsom verbeurt. Verweerder heeft het bezwaarschrift vervolgens kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Beoordeling van het geschil
9. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 8:5, eerste lid, van de Awb is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. In artikel 1 van genoemde bijlage is – voor zover hier van belang – bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van de Invorderingswet 1990, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a. Dat betekent dat alleen tegen beslissingen op grond van de artikelen 30, 49 en 62a van de Invorderingswet 1990 beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.
10. Uit de stukken kan worden opgemaakt dat eiser is opgekomen tegen brieven van de ontvanger die zien op de uitbetaling van een teruggave van IB/PVV. De mogelijkheid tot uitbetaling van IB/PVV is onder meer geregeld in artikel 7a van de Invorderingswet 1990. Gelet op voormelde bepalingen is de bestuursrechter niet bevoegd om over geschillen inzake een dergelijke teruggaaf te oordelen. Dat betekent dan ook dat de rechtbank niet bevoegd is hierover te oordelen. De rechtbank is evenmin bevoegd om te oordelen over het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring nu deze uitspraak is gedaan door de ontvanger. Belanghebbende zal zich in dit verband moeten wenden tot de civiele rechter. Met betrekking tot de beslissing inzake de dwangsom is de rechtbank evenmin bevoegd (vgl.
HR 20 december 2013, 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797, BNB 2014/42).
11. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd. Ter zake van de rechtmatigheid van de beslissing van verweerder kan een vordering bij de civiele rechter worden ingesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.