Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.InleidingNa eerdere aangiftes heeft aangeefster op 9 november 2015 wederom aangifte tegen verdachte gedaan van belaging. Aanvankelijk heeft aangeefster gesteld geen relatie te hebben en/of te hebben gehad met verdachte, maar naarmate het politieonderzoek vorderde kwam naar voren dat toch sprake is geweest van een soort relatie. Uit onderzoek naar telecommunicatiemiddelen is gebleken dat aangeefster ook geregeld zelf contact heeft opgenomen met verdachte. Aangeefster heeft haar aangifte later nog enkele malen aangevuld. De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of sprake is geweest van belaging door verdachte tussen 5 november en 29 februari 2016.
3.Bewijs
698whatsapp berichten van het imeinummer van verdachte heeft ontvangen. Een aantal van die berichten is dreigend van aard zoals:
4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
5.Strafbaarheid van verdachte
6.Motivering van de sanctie
7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Beslissing
vijf maanden.
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
20 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.