In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de voornamen van een man. De man verzocht om toestemming om zijn tweede voornaam te laten vervallen, omdat hij geen verbondenheid voelde met deze naam en dagelijks hinder ondervond van het feit dat deze naam zijn officiële tweede voornaam was. De man stelde dat de tweede naam, die een bijbelse oorsprong had, hem confronteerde met een religie waar hij niet mee verbonden was. De rechtbank heeft de procedure op 9 februari 2017 behandeld, waarbij de man werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J. Boekhout.
De rechtbank overwoog dat voor een wijziging van voornamen een voldoende zwaarwichtig belang moet bestaan, zoals vastgelegd in artikel 1:4 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeerde dat de man niet voldoende had aangetoond dat hij een zwaarwichtig belang had bij het laten vervallen van zijn tweede voornaam. De rechtbank merkte op dat voornamen een middel zijn voor identificatie binnen de familie en in de maatschappij, en dat de overheid voorwaarden mag stellen ter bescherming van het algemeen belang, zoals een betrouwbare registratie van persoonsgegevens.
De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor de hinder die hij ondervond van zijn tweede voornaam. De voorbeelden die hij gaf, zoals het boeken van een reis en negatieve gevoelens bij officiële documenten, werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd. De rechtbank wees het verzoek van de man af, omdat het belang voor het schrappen van de tweede voornaam ontbrak, en de man niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk last ondervond van deze naam.