ECLI:NL:RBNHO:2017:1814

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
C/15/253400 / FA RK 17-46
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voornaamswijziging op basis van onvoldoende zwaarwichtig belang

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de voornamen van een man. De man verzocht om toestemming om zijn tweede voornaam te laten vervallen, omdat hij geen verbondenheid voelde met deze naam en dagelijks hinder ondervond van het feit dat deze naam zijn officiële tweede voornaam was. De man stelde dat de tweede naam, die een bijbelse oorsprong had, hem confronteerde met een religie waar hij niet mee verbonden was. De rechtbank heeft de procedure op 9 februari 2017 behandeld, waarbij de man werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J. Boekhout.

De rechtbank overwoog dat voor een wijziging van voornamen een voldoende zwaarwichtig belang moet bestaan, zoals vastgelegd in artikel 1:4 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeerde dat de man niet voldoende had aangetoond dat hij een zwaarwichtig belang had bij het laten vervallen van zijn tweede voornaam. De rechtbank merkte op dat voornamen een middel zijn voor identificatie binnen de familie en in de maatschappij, en dat de overheid voorwaarden mag stellen ter bescherming van het algemeen belang, zoals een betrouwbare registratie van persoonsgegevens.

De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor de hinder die hij ondervond van zijn tweede voornaam. De voorbeelden die hij gaf, zoals het boeken van een reis en negatieve gevoelens bij officiële documenten, werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd. De rechtbank wees het verzoek van de man af, omdat het belang voor het schrappen van de tweede voornaam ontbrak, en de man niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk last ondervond van deze naam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/253400 / FA RK 17-46
beschikking van 8 maart 2017 betreffende voornaamswijziging
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.J. Boekhout, kantoorhoudende te Zeist.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 4 januari 2017;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de man, ingekomen op 2 februari 2017.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 februari 2017 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. J.J. Boekhout.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De man is geboren op [geboortedatum] in [plaats] .

3.Verzoek

3.1
De man heeft verzocht hem toestemming te verlenen tot wijziging van zijn voornamen in die zin dat de tweede naam “ [tweede naam] ” zal vervallen, zodat de voornaam van de man voortaan uitsluitend zal luiden: [voornaam] .
3.2
De man heeft als reden voor zijn verzoek om de tweede naam “ [tweede naam] ” te laten vervallen, aangevoerd dat een doopnaam over het algemeen de verbondenheid uit met de familie en de geloofsgemeenschap, maar dat hij geen enkele verbondenheid voelt met deze naam. Hij weet niet naar wie hij vernoemd zou zijn in zijn familie en hij voelt geen enkele verbondenheid met een christelijke geloofsgemeenschap. Hij stelt verder dat hij dagelijks hinder ondervindt van het feit dat “ [tweede naam] ” zijn tweede officiële voornaam is en dat deze dagelijkse kleine en grote ergernissen ertoe hebben geleid dat hij een sterke afkeur is gaan ontwikkelen tegen de tweede voornaam. [voornaam] is de voornaam die hoort bij verzoeker.

4.Beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 1:4, vierde lid, BW kan de rechter wijziging van de voornamen gelasten op verzoek van de betrokken persoon of zijn wettelijk vertegenwoordiger. Voor een dergelijke wijziging dient een voldoende zwaarwichtig belang te bestaan. Verder dient het verzoek getoetst te worden aan de criteria, genoemd in artikel 1:4, tweede lid, BW en dient beoordeeld te worden of de gewenste voornaam niet ongepast is of overeenstemt met een bestaande geslachtsnaam, tenzij deze tevens een gebruikelijke voornaam is.
4.2
De rechtbank overweegt dat voornamen een middel zijn om personen binnen hun familie en in het maatschappelijk verkeer te identificeren. In die zin zijn voornamen een middel van persoonlijke en emotionele identificatie en hebben daarmee betrekking op een ieders privéleven en familie- en gezinsleven. Er kunnen voor iemand zwaarwegende belangen bestaan om tot voornaamswijziging te willen overgaan. De overheid mag ter bescherming van het algemeen belang hier voorwaarden aanstellen. Hierbij valt te denken aan het belang van een betrouwbare registratie van persoonsgegevens in de basisregistratie personen.
4.3
De man heeft aangevoerd dat hij last ondervindt van zijn tweede voornaam, omdat het een bijbelse naam is en hij niet christelijk is. De rechter heeft ter zitting aan de man gevraagd of hij er mee bekend is dat zijn eerste voornaam “ [voornaam] ”, net als “ [tweede naam] ”, in de bijbel voorkomt. Het zijn twee van de vier namen van boeken in het nieuwe testament. De man heeft daarop verklaard dat hij zich daar nooit bewust van is geweest en dat volgens hem de voornaam [voornaam] geen bijbelse oorsprong heeft en [tweede naam] wel. De naam [voornaam] bestond al voor de bijbel en is een naam die de laatste decennia zeer populair is geworden. Dat geldt niet voor [tweede naam] , aldus de man.
De rechter heeft de man vervolgens voorgehouden dat uit het ten name van de man in het dossier aanwezige BRP-uittreksel blijkt dat de vader van de man [voornamen] als voornamen heeft, zodat het er, anders dan de man in zijn verzoekschrift stelt, voor gehouden moet worden dat de man is vernoemd naar zijn vader. De man heeft daarop verklaard dat hij alleen de eerste twee voornamen van zijn vader wist.
Vervolgens heeft de rechter de man gevraagd voorbeelden te geven van de hinder die hij ondervindt. De man heeft daarop aangegeven dat hij recent bij het boeken van een reis zijn tweede naam moest opgeven, hetgeen naderhand toch niet nodig bleek. Verder heeft hij als voorbeeld gegeven dat deze procedure hem confronteert met zijn tweede naam.
Ook heeft hij verklaard dat hij als een brief krijgt met daarop de “ [letter] .” in “de heer [naam] ” hij negatieve gevoelens heeft. De man heeft ter zitting verklaard dat hij hiervoor nooit hulp heeft gevraagd aan een huisarts of psycholoog en dat dat ook niet nodig is.
De man heeft tot slot herhaald negatieve gevoelens te hebben bij het lezen van zijn huidige voorletters op officiële documenten, waaronder zijn paspoort, schooldiploma’s en officiële brieven van bijvoorbeeld de belastingdienst. Voorts ergert hij zich er aan in die zin dat hij zich op grond daarvan verbonden acht met een religie die niet de zijne is. De man heeft ook nog verklaard dat hij sowieso niets heeft met tweede voornamen en dat hij de voornaam [voornaam] ouderwets en niet mooi vindt.
4.4
Gelet op de door de man aangevoerde redenen en hetgeen daarover ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat het zwaarwichtige belang voor het schrappen van de tweede voornaam ontbreekt. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat het hier een tweede voornaam betreft, welke voornaam in het maatschappelijk verkeer nu juist meestal niet actief gebruikt wordt, zodat de man hiervan geen directe last ondervindt. De voorbeelden die de man zelf heeft genoemd bevestigen dit. Verder moet het ervoor gehouden worden dat de man is vernoemd naar zijn vader. [tweede naam] zal wellicht minder vaak voorkomen dan [voornaam] , maar is nog steeds een veel voorkomende (tweede) naam.
In het kader van de beoordeling of, en zo ja hoeveel, last/ongemak de man heeft van zijn huidige tweede voornaam, had het op de weg van de man gelegen dit met objectiveerbare stukken te onderbouwen. Dit heeft de man niet gedaan. Ook zijn verklaringen ter zitting kunnen zijn stellingen niet dragen.
Het verzoek van de man moet daarom worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.