ECLI:NL:RBNHO:2017:1821

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
C/15/243201 / FA RK 16-2878
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot co-ouderschap en wijziging van zorgregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de man tot co-ouderschap en wijziging van de zorgregeling voor zijn minderjarige kinderen. De man verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij hem en de vrouw verblijven. De vrouw, de gezinsvoogd en de Raad voor de Kinderbescherming waren echter tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het zwaartepunt van de verzorging van de minderjarige [minderjarige 1] bij de vrouw ligt en dat er onvoldoende basis is voor een co-ouderschap regeling, gezien de communicatieproblemen tussen de ouders en de onduidelijkheid over de thuissituatie van de man. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen en de stukken in handen gesteld van de Raad voor onderzoek naar de zorgregeling. De beslissing over de kinderbijdrage is aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 10 juli 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/243201 / FA RK 16-2878
beschikking van 8 maart 2017 betreffende hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. de Geest, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J. Dekker, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 13 april 2016;
- de akte wijziging/aanvulling verzoek van de man, ingekomen op 20 april 2016;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 15 juni 2016;
- het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 1 juli 2016;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 23 januari 2017 en op 3 februari 2017;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 27 januari 2017 en op 1 februari 2017.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 februari 2017 in aanwezigheid van de man bijgestaan door mr. M. de Geest en de vrouw bijgestaan door mr. M.J. Dekker. Voorts is verschenen [medewerker Raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming te Haarlem (verder: de Raad), alsmede [medewerker JGB] namens De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Alkmaar (verder: JGB).
1.3
De minderjarigen [minderjarigen] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting overgelegd een, door ieder van de minderjarigen afzonderlijk van elkaar, geschreven brief.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [datum] in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Alkmaar van 29 oktober 2009.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] .
2.3
In voormelde beschikking is bepaald dat:
- de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;
- de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (verder: kinderbijdrage) aan de vrouw zal voldoen € 303,-- per maand per kind met ingang van 15 april 2009;
- het ouderschapsplan en de aanvulling daarop tussen partijen zal gelden.
2.4
Bij beschikking van de rechtbank Alkmaar van 21 december 2011 is bepaald dat:
- gedurende de kerstvakantie 2011 een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling) zal gelden tussen de man en de minderjarigen;
- , met wijziging in zoverre van voormelde beschikking van 29 oktober 2009, de man als kinderbijdrage aan de vrouw zal betalen € 150,-- per maand per kind met ingang van 1 oktober 2011 en met handhaving van de beschikking van 29 oktober 2009 voor het overige;
- de stukken in handen worden gesteld van de Raad voor onderzoek en advies over wijziging van het gezag en de zorgregeling. Iedere verdere beslissing is pro forma aangehouden tot 2 mei 2012 in afwachting van rapport en advies van de Raad.
2.5
De rechtbank Alkmaar heeft bij eindbeschikking van 25 juli 2012, met wijziging in zoverre van voormelde beschikking van 29 oktober 2009 en het daarbij als herhaald en ingelast beschouwde ouderschapsplan, bepaald dat:
- vanaf heden tussen de man en de minderjarigen een zorgregeling zal gelden van: één maal per veertien dagen van donderdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de man de minderjarigen ophaalt en terugbrengt naar de vrouw;
- het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag wordt afgewezen.
2.6
De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld van JGB voor 12 maanden bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 21 juni 2012. Ten aanzien van [minderjarige 2] is de ondertoezichtstelling geëindigd op 21 juni 2015. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is telkens verlengd en loopt af op 21 juni 2017.

3.Verzoek

3.1
De man heeft, blijkens het petitum van de akte wijziging/aanvulling verzoek, verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- , ( naar de rechtbank begrijpt) met wijziging in zoverre van voormelde beschikking van 25 juli 2012, een zorgregeling zal gaan gelden, waarbij de minderjarigen tegelijk een week bij de man verblijven en de daaraan volgende week bij de vrouw verblijven;
- , ( naar de rechtbank begrijpt) met wijziging in zoverre van voormelde beschikking van 29 oktober 2009, de minderjarige [minderjarige 1] met ingang van de datum van afgifte van de te wijzen beschikking bij de man ingeschreven zal staan, en te bepalen dat de te wijzen beschikking in de plaats komt van de toestemming van de vrouw, mocht zij weigerachtig blijven haar medewerking aan die inschrijving te verlenen;
- , met wijziging in zoverre van voormelde beschikking van 21 december 2011, de kinderbijdrage met ingang van 1 april 2016 wordt bepaald op € 158,-- per maand voor [minderjarige 2] en op € 31,-- per maand voor [minderjarige 1] , althans een door de rechtbank te bepalen bedrag en datum.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de man het volgende aangevoerd. De man wil dat één minderjarige bij hem zal zijn ingeschreven, omdat hij in dat geval recht heeft op kinderbijslag en kindgebonden budget. De vrouw wenst vast te houden aan de zorgregeling zoals is vastgelegd in de beschikking van 25 juli 2012. De man stelt dat partijen hebben afgesproken dat [minderjarige 1] de ene week bij de man is en de andere week bij de vrouw. De man acht het in het belang van beide minderjarigen dat voor [minderjarige 2] dezelfde zorgregeling geldt, omdat het een tweeling betreft en zij erg aan elkaar hangen. Gelet op het voorgaande is in de door de man gemaakte draagkrachtberekening uitgegaan van een zorgkorting van 35%. Daarnaast kan als wijziging van omstandigheden worden aangemerkt dat de vrouw op 6 april 2016 een geregistreerd partnerschap is aangegaan, waardoor haar partner ook onderhoudsplichtig is geworden voor de minderjarigen.
3.3
Bij verweerschrift op zelfstandig verzoek heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans om het verzoek van de vrouw af te wijzen. Dit verzoek ziet op het vaststellen van een kinderbijdrage ten aanzien van de minderjarigen (zie hierna onder 4.1 en 4.2).
3.4
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de man het volgende aangegeven. De werkelijke reden voor de verlaging van de kinderbijdrage in 2011 was het feit dat de man een lager inkomen zou krijgen, omdat hij met pensioen ging. De echtelijke woning is al in 2009 verkocht. De door de vrouw aangevoerde gewijzigde omstandigheden zijn niet bestaand. Daarnaast geldt dat de draagkracht van de man sowieso onvoldoende is om de thans geldende bijdrage te voldoen.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in alle verzoeken, althans die verzoeken af te wijzen. Van haar kant heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met wijziging in zoverre van voormelde beschikking van 21 december 2011, te bepalen dat de man een kinderbijdrage voor de minderjarigen dient te voldoen van € 374,-- per maand (€ 187,-- per maand per kind) met ingang van de datum van indiening van het zelfstandige verzoek, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag en datum.
4.2
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt het volgende aangevoerd. Er is tussen partijen overleg geweest over wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft ook zelf aangegeven wat vaker naar de man te willen dan de thans geldende zorgregeling. In overleg met de Opvoedpoli en JGB is onderzocht of dit mogelijk was. Het traject bij de Opvoedpoli is gestagneerd als gevolg van de houding van de man ten opzichte van de hulpverlening. De vrouw heeft aan de man aangegeven dat zij alleen wil meewerken aan wijziging van de hoofdverblijfplaats als er overeenstemming is over de wijze waarop partijen de uitoefening van de gezaghebbende taken gaan uitvoeren, over de wijze waarop de kosten van [minderjarige 1] worden gedragen en over de wijze waarop de opvoeding van [minderjarige 1] zal plaatsvinden. Bij een co-ouderschapregeling moet overleg tussen partijen immers goed verlopen. Gelet op de houding van de man is er thans onvoldoende basis om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] te wijzigen.
Ten aanzien van de zorgregeling dient, gelet op de omstandigheden, onderscheid te worden gemaakt tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit heeft er ook mee te maken dat er tijdelijk sprake was van problemen tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waardoor, vanwege de veiligheid van [minderjarige 2] , in overleg met JGB [minderjarige 1] vaker naar de man ging. Door toedoen van de man is de hulp via de Opvoedpoli gestaakt en zijn partijen nog niet tot afspraken kunnen komen. De vrouw kan alleen meewerken aan co-ouderschap ten aanzien van [minderjarige 1] als partijen in staat zijn goede afspraken te maken. Partijen zijn hiertoe vooralsnog echter niet in staat gebleken. Ook onlangs heeft de vrouw weer moeten ervaren dat de man zich zeer negatief over haar uitlaat. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op de hoogte van het verzoek van de man. [minderjarige 1] laat zich daar wisselend over uit. Ook de zorgregeling tussen de man en [minderjarige 2] dient niet te worden gewijzigd. [minderjarige 2] wil niet week om week naar de man. De thans geldende zorgregeling werkt goed voor [minderjarige 2] . De vrouw is bereid om mee te werken aan een onderzoek van de Raad.
Met betrekking tot de door de man verzochte kinderbijdrage is er geen sprake van gewijzigde omstandigheden, omdat [minderjarige 1] niet zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft. De huidige partner van de vrouw is buiten de berekening gehouden, omdat hij volledig moet voorzien in de kosten van zijn twee kinderen. Hij ontvangt geen bijdrage voor deze twee kinderen. Er dient geen terugwerkende kracht plaats te vinden, omdat de ontvangen bijdragen zijn verteerd en de vrouw daartoe geen financiële middelen heeft.
Ten aanzien van het zelfstandige verzoek is sprake van gewijzigde omstandigheden. In 2011, toen de kinderbijdrage is gewijzigd, is rekening gehouden met een door de man betaalde bijdrage in de woonlasten van de echtelijke woning. Die woning is verkocht. De man heeft thans een hogere draagkracht.

5.Beoordeling

Gezag
5.1
JGB heeft ter zitting meegedeeld dat de Raad en JGB in het kader van de verlenging ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1] al hebben verzocht om een Raadsonderzoek naar (beëindiging van) het gezag en de zorgregeling, maar dat dit door de kinderrechter niet is gehonoreerd. In de onderhavige zaak heeft JGB ter zitting van 9 februari 2017 deze vraag wederom naar voren gebracht. De Raad heeft aangegeven dat een onderzoek duidelijkheid zou kunnen verschaffen, hetgeen belangrijk is voor [minderjarige 1] .
5.2
De rechtbank kan aan de vraag van JGB geen gevolg geven. Aan de rechtbank ligt immers geen verzoek aangaande (beëindiging van) het gezag voor. Het ligt op de weg van JGB om een verzoek tot beëindiging van het gezag in gang te zetten.
Hoofdverblijfplaats
5.3
De man heeft ter zitting het hierboven onder 3.1 tweede streepje weergegeven verzoek gewijzigd in die zin dat de minderjarige [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben. De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen wijziging van het verzoek.
5.4
De rechtbank overweegt als volgt. Het staat vast dat het zwaartepunt van de verzorging van [minderjarige 1] bij de vrouw ligt. Het door de man aangevoerde financiële aspect zou mogelijkerwijs een rol kunnen spelen bij een goed lopende co-ouderschap regeling. Voorwaarde voor een co-ouderschapregeling daarbij is dat partijen over praktische zaken kunnen overleggen. Duidelijk is dat daar in de onderhavige zaak geen sprake van is. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen.
Zorgregeling
5.5
De man wil een zorgregeling waarbij de minderjarigen evenveel tijd bij de man en de vrouw doorbrengen. De vrouw heeft aangegeven dat zij zich er mogelijk bij kan neerleggen als de minderjarige [minderjarige 1] om de week een week bij de man is, maar alleen als de man hulpverlening accepteert en zich zal inzetten voor het slagen daarvan, hetgeen tot nu toe niet het geval is geweest. Ook stelt de vrouw zich op het standpunt dat de thans geldende zorgregeling tussen de man en de minderjarige [minderjarige 2] niet moet worden uitgebreid naar een week om week regeling, omdat [minderjarige 2] de huidige regeling, zoals hierboven onder 2.5 is weergegeven, genoeg vindt. De vrouw heeft voorts ter zitting gezegd dat de rechtbank en JGB toentertijd hebben aangegeven achter een co-ouderschap regeling te staan en dat zij zich daar toen om die reden bij heeft neergelegd.
5.6
Uit de stukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is gebleken dat de communicatie tussen partijen nog steeds (zeer) te wensen overlaat en dat zij elkaar nog steeds bejegenen op een wijze welke niet in het belang is te achten van de minderjarigen.
5.7
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat een onderzoek duidelijkheid voor de minderjarigen kan geven, hetgeen belangrijk is, maar dat een onderzoek lang gaat duren, hetgeen de duidelijkheid voor nu niet ten goede zal komen. JGB heeft ter zitting aangegeven dat partijen in september/oktober 2015 een co-ouderschap regeling hebben afgesproken, maar dat JGB daar toen niet achter stond, hetgeen door JGB vooraf (in de zomer van 2015) aan partijen is gecommuniceerd. JGB loopt er verder tegenaan dat de man geen inzicht geeft in zijn thuissituatie en dat de minderjarige [minderjarige 1] niet met JGB in gesprek wil. De man heeft ter zitting uitgelegd waarom dat eerder de situatie was en waarom hij nu wel zijn medewerking zal verlenen.
5.8
Gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen, acht de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd om een weloverwogen beslissing te kunnen geven. Daarbij heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat uit de door de minderjarige [minderjarige 2] geschreven brief kan worden opgemaakt dat zij meer contact wil met de man in de zin dat zij om de week al op woensdag in plaats van donderdag naar de man gaat. De rechtbank ziet aanleiding de stukken in handen te stellen van de Raad. Los van de tussen partijen in september/oktober 2015 overeengekomen co-ouderschap regeling, wordt de Raad verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren over de hieronder geformuleerde vraag. De zaak wordt aangehouden zoals hieronder is bepaald.
Kinderbijdrage
5.9
Gelet op de omstandigheid dat de uitkomst van het Raadsonderzoek van invloed kan zijn op de toe te passen zorgkorting, zal de rechtbank de beslissing over de kinderbijdrage aanhouden in afwachting van het rapport en advies van de Raad. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat de man ter zitting heeft verklaard dat de zorgregeling voor hem het belangrijkste is en dat de kinderbijdrage van secundair belang is.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst af het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;
6.2
stelt de stukken in handen van de Raad voor onderzoek naar de vraag of, en zo ja op welke wijze, een zorgregeling tussen de man en de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
in het belang van de minderjarigen is te achten en de rechtbank dienaangaande te adviseren;
6.3
houdt de zaak met betrekking tot de zorgregeling en de kinderbijdrage
PRO FORMAaan tot
10 juli 2017, in afwachting van rapport en advies van de Raad;
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.