ECLI:NL:RBNHO:2017:2395
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verzoeken omtrent zorgregeling na advies van de Raad voor de Kinderbescherming
In deze zaak hebben de vrouw en de man hun verzoeken omtrent de zorgregeling ingetrokken, nadat de Raad voor de Kinderbescherming een rapport en advies had uitgebracht. De rechtbank kon hierdoor geen zorgregeling meer vaststellen. De man, als gezaghebbende ouder, heeft de plicht om de minderjarige te verzorgen en op te voeden, terwijl de vrouw de verantwoordelijkheid heeft om de band met de andere ouder te bevorderen. De rechtbank wijst beide partijen op hun verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in artikel 1:247 BW.
De procedure begon met een beschikking van 11 mei 2016, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en een voorlopige zorgregeling werd vastgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming werd ingeschakeld om te adviseren over de zorgregeling. De vrouw had echter twijfels over de stabiliteit van de man, die in het verleden met verslavingsproblemen had geworsteld. De man weigerde mee te werken aan drugstesten, wat leidde tot een impasse in de communicatie tussen de ouders.
Uiteindelijk trokken beide partijen hun verzoeken in, waardoor de rechtbank geen verdere stappen kon ondernemen. De rechtbank betreurt deze ontwikkeling, aangezien er geen contra-indicaties waren voor contact tussen de minderjarige en de man, afgezien van de door de vrouw gestelde voorwaarde van drugstesten. De rechtbank roept beide ouders op om in het belang van de minderjarige samen tot een regeling te komen, en benadrukt het belang van een goede ouder-kind relatie voor de ontwikkeling van de minderjarige.