ECLI:NL:RBNHO:2017:2395

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
C/15/228096 / FA RK 15-3641
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verzoeken omtrent zorgregeling na advies van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak hebben de vrouw en de man hun verzoeken omtrent de zorgregeling ingetrokken, nadat de Raad voor de Kinderbescherming een rapport en advies had uitgebracht. De rechtbank kon hierdoor geen zorgregeling meer vaststellen. De man, als gezaghebbende ouder, heeft de plicht om de minderjarige te verzorgen en op te voeden, terwijl de vrouw de verantwoordelijkheid heeft om de band met de andere ouder te bevorderen. De rechtbank wijst beide partijen op hun verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in artikel 1:247 BW.

De procedure begon met een beschikking van 11 mei 2016, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en een voorlopige zorgregeling werd vastgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming werd ingeschakeld om te adviseren over de zorgregeling. De vrouw had echter twijfels over de stabiliteit van de man, die in het verleden met verslavingsproblemen had geworsteld. De man weigerde mee te werken aan drugstesten, wat leidde tot een impasse in de communicatie tussen de ouders.

Uiteindelijk trokken beide partijen hun verzoeken in, waardoor de rechtbank geen verdere stappen kon ondernemen. De rechtbank betreurt deze ontwikkeling, aangezien er geen contra-indicaties waren voor contact tussen de minderjarige en de man, afgezien van de door de vrouw gestelde voorwaarde van drugstesten. De rechtbank roept beide ouders op om in het belang van de minderjarige samen tot een regeling te komen, en benadrukt het belang van een goede ouder-kind relatie voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/228096 / FA RK 15-3641
beschikking van 29 maart 2017 betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E. Busch, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[de man],
aanvankelijk wonende [woonplaats]
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. Dorhout, kantoorhoudende te Egmond aan den Hoef.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 11 mei 2016;
- het proces-verbaal van 7 november 2016;
- het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming te Haarlem (verder: de Raad), ingekomen op 12 december 2016;
- de brieven van de advocaat van de man, ingekomen op 3 februari 2017 en op 6 maart 2017;
- de brief van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 6 maart 2017.
1.2
De voor 7 maart 2017 geplande voortzetting van de behandeling van de zaak heeft geen doorgang gevonden.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 11 mei 2016.
2.2
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.3
In voormelde beschikking van 11 mei 2016 is de echtscheiding uitgesproken en, voor zover hier van belang, bepaald dat:
- [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben;
- een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling) zal gelden waarbij [minderjarige] iedere zaterdag van 9.00 uur tot 12.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en weer bij haar terugbrengt;
- de stukken in handen worden gesteld van de Raad voor onderzoek ter beantwoording van de vraag welke zorgregeling in het belang van [minderjarige] moet worden geacht, waarbij de Raad is verzocht om uiterlijk 3 augustus 2016 daarover een rapport uit te brengen;
- de beslissing over de zorgregeling pro forma wordt aangehouden tot 3 augustus 2016, waarna de rechtbank zal beslissen op welke wijze de procedure wordt voortgezet.

3.Beoordeling

3.1
De rechtbank neemt hier over hetgeen is opgenomen in de beschikking van 11 mei 2016. Aan de hand van de gegevens in de basisregistratie personen heeft de rechtbank geconstateerd dat de beschikking van 11 mei 2016 op 10 augustus 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Aan de orde is nog het verzoek van de:
- man een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] bij hem zal verblijven een weekend in de twee weken van zaterdag 16.00 uur tot zondag 19.00 uur na het eten, alsmede een week in de zomervakantie en in de andere schoolvakanties twee dagen;
- vrouw een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] iedere dinsdag van 8.30 uur tot 18.30 uur bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] ophaalt en terugbrengt.
3.3
In voormeld rapport heeft de Raad aangegeven dat geen advies kan worden gegeven over een zorgregeling.
3.4
Ter onderbouwing van het advies heeft de Raad het volgende aangegeven.
De vrouw staat achter een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] en zij wil aan zijn wens om één dag per week voor [minderjarige] te zorgen tegemoet komen. Zij stelt hierbij echter als voorwaarde dat de man drugstesten dient te ondergaan en die voorwaarde is voor de vrouw niet onderhandelbaar. De vrouw twijfelt niet zo zozeer aan de pedagogische kwaliteiten van de man, maar zij heeft weinig vertrouwen in de abstinentie van middelengebruik van de man.
De man wil niet meewerken aan de door de vrouw verlangde testen. Ook ziet hij geen heil in hulpverlening om samenwerking als ouders vorm te gaan geven. De man heeft zich uit het onderzoek teruggetrokken en geeft aan het verzoek bij de rechtbank te willen intrekken. Hij heeft zeer beperkte financiële middelen, waardoor hij zich niet kan laten bijstaan door een advocaat.
De Raad kan concluderen dat de ouders min of meer samen een gewenste zorgregeling overeen kunnen komen. Het contact dat de man voorstelt van een dag in de twee weken, is minimaal, maar als beide ouders hier achter kunnen staan is het een frequente vorm van contact waarin [minderjarige] in staat zal zijn een band met de man op te bouwen.
Het lijkt er op dat de man nog maar relatief kort clean is. De man is daarin kwetsbaar, gelet op de duur en het verloop van zijn verslavingsgedrag. De Raad zou daarom ondersteuning door middel van testen of een begeleide zorgregeling op zijn plaats vinden. Daarnaast acht de Raad het noodzakelijk dat de ouders leren samenwerken met elkaar in het ouderschap.
De Raad meent dat contact tussen [minderjarige] en de man in haar belang is. Dit contact kan alleen opgebouwd worden als er ook hulpverlening plaatsvindt om de veiligheid van dit contact te waarborgen. Nu de vader hier niet aan wil meewerken, ziet de Raad geen mogelijkheid om een zorgregeling vast te leggen.
Het belang van [minderjarige] wordt geschaad, nu de man de deur dicht doet. Contact met de man (en zijn familie) is voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] belangrijk.
3.5
De rechtbank overweegt als volgt. De in de beschikking van 11 mei 2016 weergegeven voorlopige zorgregeling is tot stand gekomen nadat partijen hierover overeenstemming hadden bereikt. De vrouw heeft deze regeling gedurende het raadsonderzoek eenzijdig stopgezet, onder meer omdat ze merkte dat de vriendin van de man reed als ze [minderjarige] kwamen terugbrengen. Uit het rapport van de Raad komt naar voren dat de vrouw bereid is tegemoet te komen aan de wens van de man om één dag per week voor [minderjarige] te zorgen. De vrouw stelt daarbij echter als voorwaarde dat de man drugstesten dient te ondergaan, nu zij weinig vertrouwen heeft in de abstinentie van middelengebruik van de man. De man weigert mee te werken aan de door de vrouw verlangde testen en ziet geen heil in hulpverlening om samenwerking als ouders vorm te gaan geven. De man heeft in het gesprek met de Raad aangegeven dat hij [minderjarige] wel ziet als ze achttien is en haar dan wel zal vertellen hoe het zit. Hij heeft zich vervolgens uit het onderzoek van de Raad teruggetrokken.
3.6
Een en ander wordt bevestigd in voormelde brief van 3 februari 2017. In deze brief wordt aangegeven dat de man niet op de zitting van 7 maart 2017 zal verschijnen. Het gaat goed met hem. Hij drinkt al een jaar geen alcohol meer en gebruikt al zeven jaar geen drugs meer. Hij heeft een goede relatie en hij is gelukkig. Natuurlijk mist hij [minderjarige] , maar [minderjarige] is thans gebaat bij rust, die zij zal krijgen als de vrouw niet langer verwikkeld is in procedures en ruzies en daardoor niet in spanning hoeft te leven. De man is bereid om aan alle regelingen mee te werken, maar hij heeft geen vertrouwen in de huidige procedure. Daarom zal hij niet ter zitting verschijnen en refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Na ontvangst van deze brief heeft de rechtbank contact met de advocaat van de man opgenomen en aangegeven dat de rechter het belangrijk vindt dat de man op zitting verschijnt, zodat daar het gesprek kan worden gevoerd.
Vervolgens is de brief van 6 maart 2017 ingekomen, waaruit blijkt dat de man zijn verzoek aangaande de zorgregeling intrekt.
Naar aanleiding van deze brief heeft de vrouw bij brief van dezelfde datum eveneens haar verzoek aangaande de zorgregeling ingetrokken.
3.7
Gelet op voormelde intrekkingen, behoeven de verzoeken over de zorgregeling geen verdere bespreking.
3.8
De rechtbank wenst echter nog het volgende op te merken. Nu de man en de vrouw hun verzoeken hebben ingetrokken, kan de rechtbank geen zorgregeling meer vaststellen.
De rechtbank betreurt dit. Behoudens de door de vrouw hierboven gestelde voorwaarde dat de man drugstesten dient te ondergaan, zijn er namelijk geen contra-indicaties voor contact tussen [minderjarige] en de man gebleken. De Raad heeft aangegeven, gezien het verleden en de prille verbeterde situatie, deze eis van de vrouw te begrijpen. En gezien het feit dat de man zelf stelt geen drugs of alcohol meer te gebruiken, zou dit voor de man ook geen onoverkomelijke eis moeten zijn. Voor een evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] , die nu pas 2 jaar oud is, is een regeling met de man van groot belang en hij kan niet volstaan met te stellen dat hij [minderjarige] wel weer ziet als ze achttien is.
Op grond van artikel 247 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de man als gezaghebbende ouder niet alleen het recht, maar ook de plicht om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. En op grond van lid 3 van datzelfde artikel heeft de vrouw de plicht de band met de andere ouder te bevorderen.
De Raad concludeert in haar onderzoek dat, ondanks dat er geen advies kan worden gegeven over een regeling, ouders zelf een gewenste regeling overeen kunnen komen. Het is in het belang van [minderjarige] dat ouders samen tot een regeling zullen komen en het is voorts nodig dat zij daarbij hulp zullen vragen. De rechtbank spreekt dan ook de hoop uit dat de ouders in het belang van [minderjarige] tot een ander inzicht zullen komen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1
beschouwt de zaak als afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.