ECLI:NL:RBNHO:2017:2827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5521
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke weigering van verzoek om nachtslots op grond van de Verordening (EEG) Nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Airport Coordination Netherlands en de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V. en de naamloze vennootschap TUI Nederland Holding N.V. over de toewijzing van nachtslots op basis van historische gegevens. De verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen de Slot Historic List S16 en de Slot Allocation List S17, waarin verweerster, de Stichting Airport Coordination Netherlands, hen 1.294 nachtslots op historische basis heeft toegewezen. De verzoeksters hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening zijn dat zij recht hebben op meer slots dan hen zijn toegewezen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in een eventuele bodemprocedure. De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeksters spoedeisend belang hebben bij hun verzoeken, gezien de impact op hun bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoeksters en verweerster tegen elkaar afgewogen, waarbij de juridische basis van de Verordening (EEG) Nr. 95/93 en de capaciteitsdeclaratie van belang zijn.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen evidente gebreken zijn in de SHL S16 en SAL S17, en heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft zich onthouden van een oordeel over de belanghebbendheid van de andere verzoekster en de derde partij, en heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 januari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/5522, HAA 16/5534, HAA 16/5521 en HAA 16/5533.

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2017 in de zaken tussen

1. De besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V.te Schiphol-Rijk,
2. De naamloze vennootschap TUI Nederland Holding N.V.te Rijswijk,
verzoeksters (gemachtigden: mr. J.J.R. Lautenbach, mr. H.M.H. Speyart).
en

de Stichting Airport Coordination Netherlands, verweerster

(gemachtigden: mr. drs. F.J. Webbink en mr. A.H. Gaastra).
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.(gemachtigden: mr. P.V. Eijsvoogel,
mr. D.M. Coumans).

Procesverloop

HAA 16/5522 en HAA 16/5534
Verweerster heeft op 12 september 2016 in de Slot Historic List S16 (SHL S16) aan verzoekster sub 1 kenbaar gemaakt dat op historische basis sprake is van 1.294 nachtslots, waarvan 426 arrival slots en 868 departure slots.
Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen de SHL S16. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
HAA 16/5521 en HAA 16/5533
Verweerster heeft op 27 oktober 2016 aan verzoekster sub 1 overeenkomstig de SHL S16 voor de zomer van 2017 1.294 nachtslots op historische basis toegewezen in de Slot Allocation List S17 (SAL S17).
Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen de SAL S17. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In alle zaken
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2017. Namens verzoeksters is [naam 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigden voornoemd.
Namens verweerster zijn [naam 2] en [naam 3] verschenen, bijgestaan door de gemachtigden voornoemd. Namens derde-partij is [naam 4] verschenen, bijgestaan door de gemachtigden voornoemd.

Overwegingen

1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in een (eventuele) bodemprocedure.
1.2
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.3
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het op aanvraag al dan niet toekennen door verweerster van nachtslots op historische basis aan verzoekster sub 1 van zodanig belang is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering van verzoeksters dat hen spoedeisend belang bij de verzoeken om voorlopige voorziening niet kan worden ontzegd.
2. Verzoeksters verzoeken de voorzieningenrechter de SHL S16 en SAL S17 te schorsen ofwel totdat de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan ofwel tot het einde van het zomerseizoen 2017 (dat is de zomertijdperiode eind maart-eind oktober). Zij verzoeken de voorzieningenrechter daarbij verzoekster sub 1 in die periode in een positie te plaatsen als ware zij in het bezit van nachtslots waarop zij meent recht te hebben. Dit betreft 973 arrival slots en 75 departure slots bovenop de nachtslots die reeds op historische basis in de SAL S17 aan verzoekster sub 1 zijn toegekend.
3. Voor het treffen van een voorlopige voorziening die naar zijn aard en tijdsduur zo verstrekkend is, kan slechts aanleiding bestaan indien sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Daarvan zou sprake kunnen zijn indien de SHL S16 en de SAL S17 evidente gebreken vertonen en er bovendien zo urgente belangen in het geding zijn dat de beslissing op de bezwaren van verzoeksters in redelijkheid niet kan worden afgewacht.
4. Op grond van artikel 2, aanhef, van de Verordening (EEG) Nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens (hierna: de Verordening) wordt in deze verordening verstaan onder
a. a) „slot”: door een coördinator overeenkomstig deze verordening gegeven toestemming om op een welbepaalde datum en tijd de gehele voor de uitvoering van een luchtdienst noodzakelijke luchthaveninfrastructuur op een gecoördineerde luchthaven te gebruiken om te landen of op te stijgen, zoals toegewezen door een coördinator overeenkomstig deze verordening.
m) „coördinatieparameters”: de beschrijving in operationele termen van alle capaciteit die gedurende elke coördinatieperiode op een luchthaven voor de toewijzing van slots beschikbaar is, waarin alle technische, operationele en milieufactoren tot uiting komen die de prestaties van de luchthaveninfrastructuur en de verschillende subsystemen beïnvloeden.
Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Verordening, voor zover van belang, is de coördinator als enige verantwoordelijk voor de toewijzing van slots. Hij wijst de slots in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening toe (…).
Op grond van artikel 6, eerste lid, eerste alinea, van de Verordening draagt op een gecoördineerde luchthaven de verantwoordelijke lidstaat er zorg voor dat de parameters voor de toewijzing van slots tweemaal per jaar worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante technische, operationele en milieubeperkingen en de
eventuele veranderingen die hierin zijn opgetreden.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Verordening worden reeksen slots uit de slotpool aan luchtvaartmaatschappijen die een aanvraag hebben ingediend, toegewezen als toestemming om de luchthaveninfrastructuur te gebruiken om te landen of op te stijgen gedurende de dienstregelingsperiode waarvoor zij zijn aangevraagd. Na afloop van deze dienstregelingsperiode worden zij teruggegeven aan de overeenkomstig artikel 10 gevormde slotpool.
Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Verordening is lid 1, onverminderd de artikelen 7, 8 bis, 9, artikel 10, lid 1, en artikel 14 niet van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
— een reeks slots is door een luchtvaartmaatschappij gebruikt voor de uitvoering van geregelde en geplande niet-geregelde luchtdiensten, en
— de luchtvaartmaatschappij kan tot tevredenheid van de coördinator aantonen dat zij de door de coördinator toegewezen slots in kwestie voor ten minste 80 % van de tijd heeft geëxploiteerd in de dienstregelingsperiode waarvoor zij zijn toegewezen.
In dat geval geeft de reeks slots de betrokken luchtvaartmaatschappij aanspraak op dezelfde reeks slots in de volgende overeenkomstige dienstregelingsperiode, mits binnen de in lid 1 van artikel 7 gestelde termijn door deze luchtvaartmaatschappij aangevraagd.
5. Verzoeksters stellen zich op het standpunt dat artikel 8, tweede lid, van de Verordening een gesloten systeem van voorwaarden vormt op grond waarvan slots als historische slots dienen te worden toegekend. Verweerster bepaalt volgens verzoeksters ten onrechte dat de capaciteitsdeclaratie het maximale aantal uit te geven historische nachtslots fixeert en als uitgangspunt heeft te gelden bij het toekennen van historische slots. De in het verleden als extra (als non-historisch geduide) aan verzoekster sub 1 uitgegeven slotreeksen die zij voor minimaal 80% heeft bevlogen dienen volgens de dwingende regels van artikel 8, tweede lid, van de Verordening van rechtswege als historische slots aan verzoekster sub 1 te worden toegekend. Verweerster heeft dit volgens verzoeksters in de SHL S16 en de SAL S17 niet onderkend.
Zo verweerster de capaciteitsdeclaratie al bij haar beoordeling of slots als historische slots kunnen worden toegekend mag betrekken, stellen verzoeksters dat die declaratie weliswaar het maximale aantal vliegbewegingen bepaalt, maar dat het maximale aantal uit te geven slots, ook de historische, groter is. Niet alle nachtslots leiden tot vliegbewegingen in de nacht. De capaciteitsdeclaratie is, aldus verzoeksters, dan ook te laag vastgesteld.
6. Verweerster stelt zich op het standpunt dat artikel 8, tweede lid, van de Verordening geen gesloten systeem vormt. Volgens verweerster dient zij als slotcoördinator bij het toekennen van historische slots op grond van genoemde bepaling ook de vastgestelde capaciteitsdeclaratie in acht te nemen. Dit volgt volgens verweerster uit het Besluit slotallocatie en de artikelen 4, vijfde lid en 6, eerste lid, van de Verordening in onderlinge samenhang bezien. Met de (coördinatie)parameters als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Verordening wordt volgens verweerster de capaciteitsdeclaratie bedoeld. Blijkens het verweerschrift is in de capaciteitsdeclaratie voor gebruiksjaar 2017 een grens van 33.954 nachtslots opgenomen. Al deze nachtslots zijn, zo begrijpt de voorzieningenrechter, reeds op historische basis toegekend, waarvan voor de zomer van 2017 1.294 nachtslots aan verzoekster sub 1. Om die reden kon niet volledig aan de aanvraag van verzoekster sub 1 worden voldaan en is deze deels (impliciet) geweigerd.
7.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de formulering van artikel 8 van de Verordening niet volgt dat sprake is van een limitatief-imperatief systeem van toewijzing van slots. Artikel 8 geeft een prioritering voor toewijzing aan. Uit de artikelen 4, vijfde lid, in verbinding met 6, eerste lid, van de Verordening kan voorts worden opgemaakt dat verweerster bij het toewijzen van slots -naast het bepaalde in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Verordening- tevens de vastgestelde parameters in acht dient te nemen. Verweerster kan zich bij de beantwoording van de vraag of aangevraagde slots op historische basis kunnen worden toegekend derhalve niet beperken tot een beoordeling van de vraag of aan de in artikel 8, tweede lid, van de Verordening opgenomen voorwaarden is voldaan. Verweerster zal tevens dienen te bezien of als gevolg van het toekennen van slots op historische basis binnen de vastgestelde paramaters, en daarmee de capaciteitsdeclaratie, wordt gebleven. Verzoeksters kunnen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet worden gevolgd in hun stelling dat indien aan de in artikel 8, tweede lid, van de Verordening genoemde voorwaarden is voldaan reeds van rechtswege aanspraak ontstaat op historische slots.
7.2
De voorzieningenrechter overweegt verder dat niet in geschil is dat met de (coördinatie)paramaters in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Verordening de capaciteitsdeclaratie wordt bedoeld. Evenmin is in geschil dat het maximaal aantal toe te kennen nachtslots in die capaciteitsdeclaratie voor het hier van belang zijnde gebruiksjaar inmiddels als historische slots is uitgegeven. Bij het vaststellen van het maximaal aantal toe te kennen nachtslots is, zo heeft verweerster ter zitting verduidelijkt, al ingecalculeerd dat niet alle nachtslots leiden tot een nachtbeweging, zodat het aantal nachtslots in de capaciteitsdeclaratie hoger is vastgesteld dan het aantal te verwachten nachtbewegingen. Er bestaat voorshands dan ook geen grond voor het oordeel dat de capaciteitsdeclaratie ruimte biedt voor het uitgeven van meer slots op historische basis.
7.3
Verweerster heeft de aanvraag van verzoekster sub 1 gelet op het voorgaande naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor een deel (impliciet) kunnen weigeren reeds op de grond dat het geheel toewijzen van de aanvraag van verzoekster sub 1 tot overschrijding van de capaciteitsdeclaratie voor het hier van belang zijnde gebruiksjaar zou leiden. Gelet hierop kan in het midden blijven of de in voorgaande jaren aan verzoekster sub 1 uitgegeven slotreeksen, die door verweerster als non-historisch zijn geduid en die verzoekster sub 1, naar zij stelt, voor 80% heeft bevlogen op zichzelf voldoen aan het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de Verordening.
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande geen sprake van evidente gebreken in de SHL S16 en de SAL S17. Er is daarom geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat de voorzieningenrechter de verzoeken afwijst.
9. Bij deze stand van zaken kan en zal de voorzieningenrechter zich onthouden van een voorlopig oordeel over het besluitkarakter van de SHL S16 en de SAL S17. Tevens kan een oordeel over de belanghebbendheid als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb van verzoekster sub 2 en de belanghebbendheid als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb van derde partij achterwege blijven. Ten slotte is het niet opportuun om te bespreken of verzoekster sub 2 al dan niet verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de SHL S16. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat verzoekster sub 1 in ieder geval rechtstreeks in haar belang is getroffen door of de SHL S16 of de SAL S17 dan wel door beide lijsten.
10. Bij voornoemde beslissing is voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschriften verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.