Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[naam gedaagde sub 1]
[naam gedaagde sub 2]
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft eiser, de zoon van de overleden [X], een vordering ingesteld tegen gedaagden, die als erfgenamen van [Y] zijn aangewezen. Eiser vordert betaling van zijn legitieme portie uit de nalatenschap van zijn vader, die is overleden op [datum]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de legitieme portie van eiser € 340,55 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van overlijden van [Y]. Gedaagden hebben de nalatenschap van [Y] zuiver aanvaard, wat betekent dat zij met hun privévermogen aansprakelijk zijn voor de vordering van eiser. Gedaagden hebben echter een beroep gedaan op artikel 4:194a BW, dat in werking is getreden na de aanvaarding van de nalatenschap, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat dit artikel geen werking heeft voor schulden die al voor de inwerkingtreding bekend waren. Het verzoek van gedaagden wordt afgewezen. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen tot een bedrag van € 402,36, inclusief buitengerechtelijke kosten, en heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.