In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, is op 3 mei 2017 een vonnis gewezen in een incident tot schorsing van de procedure. De eiseres, Tradeconsult S.A., een vennootschap naar het recht van Zwitserland, heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die in Nederland woont. De eiseres vordert schorsing van de procedure in afwachting van een uitspraak in een hoger beroep bij het hof Amsterdam, waarin de vordering van Tradeconsult tegen Terlinga B.V. aan de orde is. Tradeconsult stelt dat zij een vordering heeft op Terlinga, maar [gedaagde] betwist dit en vraagt om schorsing van de procedure, omdat de uitkomst van het hoger beroep invloed kan hebben op de hoofdzaak.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Tradeconsult voert aan dat de schorsing in strijd is met de jurisprudentie, omdat de hoger beroepsprocedure tussen andere partijen aanhangig is. De rechtbank oordeelt dat de verklaringsprocedure in de hoofdzaak geen executiegeschil is, maar dat [gedaagde] niet zomaar als derde kan worden beschouwd, aangezien zij eerder betrokken was bij de procedure tegen Terlinga. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van Tradeconsult tegen [gedaagde] onvoldoende zijn onderbouwd en dat de schorsing van de hoofdzaak moet worden toegewezen.
De rechtbank beslist dat de verdere behandeling in de hoofdzaak wordt geschorst in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de parkeerrol voor uitlating van partijen.