ECLI:NL:RBNHO:2017:3534

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
C/15/247426 / HA ZA 16-530
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot schorsing procedure tussen Tradeconsult S.A. en [gedaagde]

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, is op 3 mei 2017 een vonnis gewezen in een incident tot schorsing van de procedure. De eiseres, Tradeconsult S.A., een vennootschap naar het recht van Zwitserland, heeft een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die in Nederland woont. De eiseres vordert schorsing van de procedure in afwachting van een uitspraak in een hoger beroep bij het hof Amsterdam, waarin de vordering van Tradeconsult tegen Terlinga B.V. aan de orde is. Tradeconsult stelt dat zij een vordering heeft op Terlinga, maar [gedaagde] betwist dit en vraagt om schorsing van de procedure, omdat de uitkomst van het hoger beroep invloed kan hebben op de hoofdzaak.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Tradeconsult voert aan dat de schorsing in strijd is met de jurisprudentie, omdat de hoger beroepsprocedure tussen andere partijen aanhangig is. De rechtbank oordeelt dat de verklaringsprocedure in de hoofdzaak geen executiegeschil is, maar dat [gedaagde] niet zomaar als derde kan worden beschouwd, aangezien zij eerder betrokken was bij de procedure tegen Terlinga. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van Tradeconsult tegen [gedaagde] onvoldoende zijn onderbouwd en dat de schorsing van de hoofdzaak moet worden toegewezen.

De rechtbank beslist dat de verdere behandeling in de hoofdzaak wordt geschorst in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de parkeerrol voor uitlating van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/247426 / HA ZA 16-530
Vonnis in incident van 3 mei 2017
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van Zwitserland
TRADECONSULT S.A.,
gevestigd en kantoor houdende te Genève (Zwitserland),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J. Koekkoek te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W. Albers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Tradeconsult en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot schorsing van de
procedure
  • de incidentele conclusie van antwoord, tevens incident niet-ontvankelijkheid
  • een rolbeslissing d.d. 21 december 2016
  • akte van toelichting hoger beroepsprocedure, tevens vermeerdering van eis in incident d.d.
25 januari 2017
  • een rolbeslissing d.d. 25 januari 2017
  • een rolbeslissing d.d. 8 februari 2017
  • akte uitlating producties d.d. 22 februari 2017 van de zijde van [gedaagde]
  • een rolbeslissing d.d. 22 maart 2017
  • antwoordakte uitlating producties d.d. 5 april 2017 van de zijde van Tradeconsult.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat de onderhavige procedure zal worden geschorst in afwachting van de uitspraak in de gerechtelijke procedure bij het hof Amsterdam onder rolnummer 200.179.040/01, met veroordeling van Tradeconsult in de kosten van het incident.
2.2.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat Tradeconsult haar vordering jegens haar in de verklaringsprocedure in de hoofdzaak baseert op een executoriaal beslag dat zij ten laste van Terlinga B.V. (hierna: Terlinga) onder [gedaagde] heeft doen leggen. Tradeconsult stelt dat zij een vordering heeft op Terlinga uit hoofde van een vonnis van deze rechtbank van 10 juni 2015. [gedaagde] stelt dat in dat vonnis de vordering tegen Terlinga echter uitsluitend is toegewezen omdat Terlinga, anders dan de andere gedaagden, geen verweer heeft gevoerd in die procedure, aangezien zij er van uit ging dat haar onderneming met ingang van 14 juli 2014 rechtsgeldig was ontbonden.
Tradeconsult heeft tegen de afwijzing van de vorderingen tegen de twee medegedaagden in genoemd vonnis hoger beroep ingesteld bij het hof Amsterdam en in die procedure heeft Terlinga eveneens hoger beroep ingesteld tegen de toewijzing in het vonnis van 10 juni 2015. [gedaagde] stelt dat het zeer waarschijnlijk is dat in hoger beroep de vordering tegen Terlinga alsnog zal worden afgewezen. Zij voert aan dat het daarom maar de vraag is of Tradeconsult zich thans terecht beroept op een vorderingsrecht op Terlinga en stelt dat zij er als executoriaal derdebeslagene belang bij heeft dat de beslissing in die hoger beroep procedure wordt afgewacht, alvorens in de hoofdzaak zal worden beslist. Dit klemt temeer omdat Tradeconsult in haar betoog in de hoofdzaak (dat het niet anders kan dan dat de door [gedaagde] afgelegde derdenverklaring onjuist is) nog steeds dezelfde gronden aanvoert die zij in de eerdere procedure zonder succes ten aanzien van haar vordering op [gedaagde] heeft aangevoerd.
2.3.
Tradeconsult voert verweer. Zij maakt bezwaar tegen de gevorderde aanhouding en voert daartoe aan dat de hoger beroepsprocedure tussen andere procespartijen aanhangig is dan de hoofdzaak in deze procedure. Immers de procedure bij het hof Amsterdam is aanhangig tussen haar en Terlinga terwijl de hoofdzaak een verklaringsprocedure betreft tussen haar en [gedaagde]. Zij voert aan dat de gevorderde schorsing in strijd is met de jurisprudentie aangezien de kans van slagen in het appel van Terlinga geen rol mag spelen bij de beoordeling of er grond bestaat om bij incidentele uitspraak de onderhavige hoofdzaak te schorsen. Zij betoogt dat Terlinga bij de rechtbank weliswaar geen verweer heeft gevoerd maar dat tegen haar geen verstekvonnis maar een vonnis op tegenspraak is gewezen en dat er een inhoudelijke toetsing in het vonnis heeft plaatsgevonden. Er is niet gesteld of gebleken dat er sprake is van een juridische of kennelijke misslag in het vonnis van de rechtbank zodat er ook geen grond bestaat om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis 10 juni 2015 over te gaan. Voorts voert zij aan dat [gedaagde] haar stelling dat de executie van het vonnis tegen Terlinga schade kan aanrichten niet heeft onderbouwd. Dat [gedaagde] mogelijk zelf door de executie schade zal lijden valt in het geheel niet in te zien en heeft zij evenmin onderbouwd. Er is ook geen sprake van nieuwe feiten die na het vonnis bekend geworden zijn. Om die reden dient de gevorderde schorsing te worden afgewezen.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.5.
Tradeconsult is gevestigd in Zwitserland en [gedaagde] woont in Nederland. Om die reden draagt de zaak een internationaal karakter en dient eerst de vraag beantwoord te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
2.6.
Op deze zaak is van toepassing het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EVEX II), nu Nederland als lid van de EU en Zwitserland partij zijn bij dit verdrag.
Voorts is van toepassing de Verordening 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke handelszaken (hierna: Brussel I–Verordening (herschikking)), nu [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland. Artikel 64 EVEX II bepaalt dat EVEX II de toepassing van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo) alsook de wijzigingen daarvan onverlet laat. Laatstgenoemde EEX-Vo is met ingang van 10 januari 2015 vervangen door de Brussel I-Verordening (herschikking). Dit brengt mee dat aan de hand van de Brussel I-Verordening (herschikking) moet worden bepaald of de Nederlandse rechter in dit geval rechtsmacht heeft. Nu [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland is de Nederlandse rechter op grond van de hoofdregel van artikel 4 van die verordening bevoegd van de vorderingen kennis te nemen.
2.7.
Ten aanzien van de vraag welk recht van toepassing wordt het volgende overwogen. De vordering in de hoofdzaak ziet op een verklaringsprocedure inzake een in Nederland gelegd executoriaal beslag uit hoofde van een in Nederland gewezen vonnis, in welk vonnis was bepaald dat in die zaak Nederlands recht van toepassing was. Om die reden wordt geoordeeld dat ook in deze zaak Nederlands recht van toepassing is.
2.8.
De hoofdzaak betreft een verklaringsprocedure als bedoeld in artikel 477a lid 2 Rv. Tradeconsult heeft executoriaal derdenbeslag doen leggen onder [gedaagde] ten laste van Terlinga. [gedaagde] heeft de in artikel 476a Rv bedoelde buitengerechtelijke verklaring gedaan en aangevoerd dat tussen haar en Terlinga in de achterliggende 10 jaar geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan op grond waarvan Terlinga ten tijde van de beslaglegging door Tradeconsult nog iets van haar te vorderen had of zou krijgen. Tradeconsult heeft de juistheid van die verklaring betwist en vordert dat aan [gedaagde] wordt opgedragen alsnog een juiste gerechtelijke verklaring af te leggen dan wel dat zij wordt veroordeeld om de door Terlinga aan Tradeconsult uit hoofde van het vonnis verschuldigde hoofdsommen aan Tradeconsult te voldoen, te vermeerderen met rente en kosten.
2.9.
Door Tradeconsult is in haar verweer onder meer aangevoerd dat in deze procedure de uitkomst van het thans aanhangige hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 10 juni 2015 niet meegewogen mag worden, temeer niet nu in de hoger beroep procedure en de verklaringsprocedure sprake is van verschillende procespartijen.
2.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De verklaringsprocedure in de hoofdzaak is geen executiegeschil tegen het vonnis van deze rechtbank van 10 juni 2015. [gedaagde] is echter geen willekeurige derde, maar was in de eerdere procedure bij de rechtbank als één van de medegedaagden van Terlinga betrokken. De vorderingen jegens [gedaagde] zijn, na betwisting, afgewezen. Tegen die beslissing heeft Tradeconsult hoger beroep ingesteld en de gronden waarmee Tradeconsult thans de juistheid van de door [gedaagde] in verband met het gelegde executoriaal derdenbeslag afgelegde verklaring betwist, sluiten aan bij de onderbouwing die zij in de eerdere procedure zonder succes aan haar vorderingen jegens [gedaagde] ten grondslag heeft gelegd. Om die reden wordt geoordeeld dat de hoger beroepsprocedure en de onderhavige verklaringsprocedure dusdanig nauw verbonden zijn, dat het thans voorliggende verzoek om de procedure in de hoofdzaak te schorsen beoordeeld dient te worden als ware het een executiegeschil.
2.11.
In de zaak bij deze rechtbank die heeft geleid tot het vonnis van 10 juni 2015 waren naast Terlinga [gedaagde] en [A.] gedagvaard. Alle drie waren zij gedagvaard ter zake van hetzelfde feitencomplex en de vorderingen jegens hen werden primair gebaseerd op onverschuldigde betaling en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. Terlinga is in die procedure niet in rechte verschenen en heeft derhalve de vorderingen niet weersproken.
[gedaagde] en [A.] hebben in die procedure wel verweer gevoerd en de vorderingen jegens hen zijn afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende in overweging genomen:
(…)
Herkomst gelden UBS-rekening/rechthebbende op tegoeden op die rekening
4.16
Mede gelet op de eigen verklaring van [B.] ter comparitie dat op de UBS-rekening ‘soms ook wel wat’ gelden van klanten werden gestald, in combinatie met (de verklaringen en de uitspraak in) de Zwitserse zaak (…) en de BTS- en PwC-rapporten waaruit volgt dat de UBS-rekening een derdengeldrekening is, staat niet vast dat (a) het geld op die rekening toekomt aan Tradeconsult. (…) Evenmin heeft Tradeconsult onderbouwd dat het bedrag dat zij op deze wijze zou zijn misgelopen het ‘slotsaldo’ op de UBS-rekening in 2007 van CHF 2 miljoen, dat volledig aan Tradeconsult is toegevallen, overtreft. Daar komt bij dat Tradeconsult heeft erkend dat het ‘startsaldo’ van CHF 11 miljoen ten tijde van de overname van de aandelen Tradeconsult door (indirect) [B.] in 1993 voor een bedrag van CHF 1,5 miljoen, haar in ieder geval niet toebehoorde. Gelet op het voorgaande is onvoldoende onderbouwd gesteld dat bedragen die eerder vanaf de UBS-rekening aan [gedaagde] of [A.] zijn uitgekeerd aan Tradeconsult toebehoorden.
Tradeconsult als lasthebber?
4.17 (…)
Het is niet mogelijk om hangende een procedure een andere hoedanigheid aan te nemen. (…) Daar komt bij dat Tradeconsult de stelling van [A.] dat zich geen enkele derde heeft gemeld bij Tradeconsult om zich te beklagen over ten onrechte of onverklaarbaar verdwenen geld, niet heeft weersproken.
Conclusie
4.18
Het voorgaande leidt ertoe dat de primaire vordering jegens [gedaagde] op grond van onverschuldigde betaling zal worden afgewezen, omdat onvoldoende vast is komen te staan dat het geld dat aan haar is betaald van Tradeconsult was.
4.19
Met betrekking tot de subsidiaire vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking, heeft Tradeconsult niet aangetoond dat zij door de betalingen van de UBS-rekening aan [gedaagde] is verarmd. Hieraan ligt immers hetzelfde feitencomplex ten grondslag. Ook deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
2.12.
De vorderingen tegen medegedaagde [A.] is op dezelfde gronden afgewezen.
2.13.
Ten aanzien van Terlinga is overwogen:
4.24 Voor zover de vorderingen zich richten tegen Terlinga, zullen deze als niet weersproken worden toegewezen, als gevorderd.
2.14.
Zeker gelet op de hiervoor aangehaalde overwegingen van de rechtbank wordt geoordeeld dat de omstandigheid dat Terlinga in de bodemprocedure geen verweer gevoerd heeft maar nu in hoger beroep wel verweer voert, reden vormt om de gevraagde schorsing toe te staan, omdat rekening gehouden moet worden met de zeer serieuze mogelijkheid dat de bodemrechter de veroordeling tegen Terlinga niet zou hebben uitgesproken indien de geëxecuteerde ter terechtzitting was verschenen en inhoudelijk verweer tegen de dagvaarding zou hebben gevoerd. Ook wordt onder meer in overweging genomen dat uit de stukken blijkt dat Tradeconsult terzake van hetzelfde feitencomplex in Zwitserland procedures heeft gevoerd tot in hoogste instantie en in die procedures telkens in het ongelijk gesteld is en dat ook een procedure in Liechtenstein die met dit feitencomplex samenhing voor Tradeconsult geen gunstig resultaat heeft gehad. Tot slot wordt overwogen dat de kwesties die naar verwachting in de verklaringsprocedure tussen Tradeconsult en [gedaagde] aan de orde zullen komen grote raakvlakken c.q. overlappingen kunnen hebben met de in hoger beroep spelende vraag of de vordering van Tradeconsult tegen Terlinga toewijsbaar is. Ook om redenen van proceseconomie verdient het daarom de voorkeur dat die discussie thans eerst in hoger beroep wordt uitgekristalliseerd alvorens daarover in de verklaringsprocedure wordt beslist.
2.15.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende grond bestaat de gevorderde schorsing van de hoofdzaak toe te wijzen. De beslissing omtrent de proceskosten zal worden aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
Beoordeling in de hoofdzaak
2.16.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat de verdere behandeling in de hoofdzaak zal worden geschorst in afwachting van de uitkomst van de hoger beroep procedure bij het hof Amsterdam onder nummer 200.179.040/01.
De zaak zal worden verwezen naar de parkeerrol van na te noemen datum.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de gevorderde schorsing van de hoofdzaak toe;
3.2.
houdt de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de (parkeer)rol van 4 oktober 2017 voor uitlating partijen overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.11 van het Landelijk Rolreglement;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 1155