ECLI:NL:RBNHO:2017:3627

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
C/15/258178 / KG ZA 17-309
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Problemen met doorhaling van conservatoir beslag in de openbare registers na opheffing door voorzieningenrechter

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is er een geschil ontstaan tussen twee ex-partners, eiser en gedaagde, over de doorhaling van een conservatoir beslag op een woning. De voorzieningenrechter had eerder, op 18 april 2017, het beslag opgeheven, maar gedaagde weigerde de deurwaarder opdracht te geven om het beslag door te halen. Eiser vorderde in kort geding dat het beslag als vervallen zou worden verklaard en dat gedaagde zou worden verplicht om het beslag door te halen. De voorzieningenrechter overwoog dat het vonnis van 18 april 2017 voldeed aan de vereisten van artikel 3:17 lid 1 onder e BW en dat inschrijving van dit vonnis in de openbare registers noodzakelijk was voor de doorhaling van het beslag. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser geen belang had bij de verklaring dat het beslag was vervallen, omdat inschrijving van het vonnis voldoende was om de bewaarder van de openbare registers te machtigen tot doorhaling van het beslag. Gedaagde werd uiteindelijk geboden om het beslag binnen twee dagen door te halen, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldeed. De vordering tot ontruiming van de woning werd afgewezen, omdat de voorwaarden voor ontruiming nog niet waren vervuld. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/258178 / KG ZA 17-309
Vonnis in kort geding van 4 mei 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. L.A. Mulders te Purmerend,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Kunst te Hoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 10 producties
  • het faxbericht van mr. Mulders van 25 april 2017 met als bijlagen de producties 11 tot en met 15 van de zijde van [eiser]
  • het faxbericht van mr. Kunst van 25 april 2017 met als bijlage productie 1 van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 25 april 2017.
1.2.
Na uitroeping van de behandeling zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Mulders voornoemd
  • mr. Kunst voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn ex-partners.
2.2.
Bij vonnis van deze rechtbank van 11 januari 2017 (uitvoerbaar bij voorraad verklaard bij vonnis van 25 januari 2017) is de woning aan de [adres] (hierna: de woning) waarvan [eiser] en [gedaagde] gezamenlijk eigenaar zijn en waarin [gedaagde] met haar nieuwe partner woont toegedeeld aan [eiser] onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire geldleningen en onder de verplichting voor [eiser] om € 62.500,- aan [gedaagde] te voldoen wegens overbedeling.
2.3.
Op 13 februari 2017 heeft [gedaagde] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om verlof tot het leggen van conservatoir deelgenotenbeslag op de woning. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof bij beschikking van 13 februari 2017 verleend. [gedaagde] heeft op 7 maart 2017 conservatoir deelgenotenbeslag laten leggen op de woning. Het beslag is in de kadastrale registers ingeschreven.
2.4.
Bij vonnis van 18 april 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het conservatoire deelgenotenbeslag opgeheven wegens misbruik van bevoegdheid door [gedaagde].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. te verklaren dat het vonnis van 18 april 2017 tot gevolg heeft dat het gelegde deelgenotenbeslag van 7 maart 2017 op de woning is komen te vervallen en dat de inschrijving van deze verklaring de bewaarder van het kadaster en de openbare registers machtigt en beveelt tot doorhaling van het beslag;
subsidiair:
II. [gedaagde] te gebieden het deelgenotenbeslag binnen twee uur na betekening van het vonnis door te halen in het kadaster, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
meer subsidiair:
III. te verklaren voor recht dat het deelgenotenbeslag van 7 maart 2017 op de woning door opheffing daarvan bij vonnis van 18 april 2017 van rechtswege is vervallen en dat de inschrijving van dit beslag waardeloos is en de bewaarder van het kadaster en de openbare registers te machtigen en te bevelen om na inschrijving van het in deze te wijzen vonnis tot doorhaling van het vermelde deelgenotenbeslag over te gaan;
nog meer subsidiair:
IV. machtiging ex artikel 3:299 BW te verlenen aan de bewaarder van de openbare registers, welke machtiging de bewaarder kan inschrijven en zodoende kan zorgdragen voor doorhaling van het beslag dan wel te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de overeenkomstig artikel 513a lid 1 Rv benodigde toestemming van [gedaagde], zodat de bewaarder het vonnis kan inschrijven dan wel een schriftelijke verklaring kan opstellen dat hij in opdracht van [gedaagde] het beslag opheft en zodoende kan zorgdragen voor doorhaling van het beslag;
V. [gedaagde] te veroordelen de woning te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin bevindende personen en aan hun toebehorende zaken, met machtiging van [eiser] om het in deze te wijzen vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot het ongedaan maken van de gevolgen van de beslaglegging waaronder de schade te vergoeden die [eiser] door het onrechtmatige beslag heeft geleden en [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 10.000,- als voorschot op de schadevergoeding;
VII. primair [gedaagde] integraal te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder het volledige salaris van de advocaat van [eiser] ad € 2.964,61 en waaronder tevens de nakosten en subsidiair [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure waaronder de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft hij zijn vorderingen. Zij voert daartoe aan dat de op 26 april 2017 geplande levering van de woning aan [eiser] geen doorgang zal vinden, omdat blijkens een e-mail van de hypotheekverstrekker onzeker is of de benodigde hypothecaire lening aan [eiser] zal worden verstrekt.
Dit verweer faalt. Ongeacht wanneer de levering van de woning plaatsvindt, zijn perikelen rond de opheffing en doorhaling van een conservatoir beslag naar hun aard spoedeisend.
4.2.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 18 april 2017 heeft de voorzieningenrechter het conservatoire deelgenotenbeslag op de woning opgeheven. Door de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis geldt het beslag als opgeheven vanaf de uitspraak. De inschrijving van het beslag moet vervolgens ongedaan worden gemaakt door doorhaling daarvan. Artikel 513a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de inschrijving van het beslag op een registergoed kan worden doorgehaald met toepassing van de artikelen 3:28 en 3:29 BW. Dit geldt, met dien verstande dat de bewaarder mede tot doorhaling wordt gemachtigd door:
een ingeschreven schriftelijke verklaring van de deurwaarder dat hij in opdracht van de executant het beslag opheft of dat het beslag is vervallen en
een overeenkomstig artikel 3:17 lid 1 BW onder letter e ingeschreven rechterlijke uitspraak die tot opheffing van het beslag strekt.
4.3.
In de artikelen 3:28 en 3:29 BW wordt een regeling gegeven zakelijk inhoudende dat een verklaring van waardeloosheid moet worden verstrekt dan wel de rechtbank een dergelijke verklaring kan uitspreken. Die verklaring kan door de bewaarder worden ingeschreven. Vanwege het feit dat deze in het Burgerlijk Wetboek opgenomen regeling nogal omslachtig is, wordt in de praktijk de regeling van artikel 513a onder 1 Rv gevolgd. De deurwaarder geeft een verklaring af dat de door hem vertegenwoordigde executant het beslag opheft dan wel dat het door deze gelegde beslag is komen te vervallen. Die verklaring wordt dan ingeschreven.
4.4.
Door [eiser] is onweersproken gesteld dat [gedaagde] – ondanks een verzoek daartoe – heeft geweigerd om de deurwaarder de hiervoor bedoelde opdracht te geven te verklaren dat het beslag is vervallen. [eiser] heeft enkele e-mailberichten overgelegd waaruit blijkt dat diverse deurwaarders om die reden hebben geweigerd om enkel op basis van het vonnis doorhaling van het beslag te bewerkstelligen. De in artikel 513a onder 1 Rv beschreven mogelijkheid tot doorhaling is daarmee geen optie voor [eiser]. Resteert inschrijving van het vonnis van de voorzieningenrechter van 18 april 2017 waarin het beslag is opgeheven zoals omschreven in artikel 513a onder 2 Rv. De opheffing van het beslag in het vonnis doet een nieuwe rechtstoestand van het beslagen registergoed ontstaan (Hoge Raad 20 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1619). Het vonnis voldoet aldus aan het vereiste artikel 3:17 lid 1 onder e BW en kan in de openbare registers worden ingeschreven. Inschrijving van het vonnis dient plaats te vinden door een notaris of een deurwaarder. Na inschrijving van het vonnis is de bewaarder van de openbare register gemachtigd tot doorhaling van het beslag.
4.5.
Uit het vorenstaande blijkt dat inschrijving van het vonnis van 18 april 2017 voldoende is om machtiging van de bewaarder tot doorhaling van het beslag te bewerkstelligen. [eiser] heeft daarom geen belang bij de primair door hem gevorderde verklaring dat het beslag is vervallen en inschrijving van die verklaring in de openbare registers. De daartoe strekkende vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Subsidiair vordert [eiser] om [gedaagde] te gebieden om het deelgenotenbeslag door te halen in het kadaster. Hoewel [eiser] doorhaling zelf kan bewerkstelligen, heeft hij belang bij doorhaling van het beslag door [gedaagde]. Als [eiser] het beslag zelf moet laten doorhalen, zijn daaraan immers voor hem kosten verbonden. Ook [gedaagde] kan voor doorhaling van het beslag zorgdragen door de deurwaarder daartoe opdracht te geven als bedoeld in artikel 513a onder 1 Rv. Nu het aan [gedaagde] te wijten is dat ten onrechte beslag op de woning is gelegd, ligt het op haar weg om het beslag door te halen en is het ook redelijk dat zij de kosten voor die doorhaling draagt. Het subsidiair gevorderde gebod tot doorhaling zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde] daartoe een termijn van twee dagen zal worden gegund en de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als in het dictum vermeld.
4.7.
[eiser] vordert voorts [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de woning en voert daartoe aan dat [gedaagde] de toedeling van de woning aan [eiser] traineert en in strijd handelt met de bedoeling van het vonnis van 11 januari 2017 waarin de woning aan hem is toebedeeld. Tegen de ontruiming op zich heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd, maar zij stelt dat ontruiming pas aan de orde is bij levering van de woning, omdat niet zeker is dat [eiser] de financiering van de woning rond zal kunnen krijgen. Dat verweer treft doel. Weliswaar is de woning in het vonnis van 11 januari 2017 aan [eiser] toegedeeld, maar die toedeling is geschied onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en onder de verplichting voor [eiser] om € 62.500,- aan [gedaagde] te voldoen wegens overbedeling. Of [eiser] aan die voorwaarde en verplichting kan voldoen, is op dit moment niet zeker, nu de hypotheekverstrekker een onderzoek naar de financieringsaanvraag van [eiser] heeft ingesteld. Bij die stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om [gedaagde] eerder de woning te laten ontruimen dan op het moment van de levering van de woning aan [eiser].
4.8.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot het ongedaan maken van de gevolgen van de beslaglegging is onvoldoende concreet en zal reeds om die reden worden afgewezen.
4.9.
De vordering tot betaling van een voorschot van € 10.000,- op de door [eiser] geleden schade is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden en zal daarom ook worden afgewezen. De voorzieningenrechter heeft hiervoor al overwogen dat [eiser] het vonnis van 13 februari 2017 waarbij het beslag is opgeheven zelf had kunnen laten inschrijven, maar dat dat als gevolg van een gebrek aan medewerking van deurwaarders niet is gelukt. Die weigering van de deurwaarders kan [gedaagde] niet worden aangerekend en nu [gedaagde] in het vonnis van 13 februari 2017 niet is veroordeeld tot medewerking aan opheffing van het beslag, kan de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het niet doorhalen van het beslag [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden toegerekend. Daar komt bij dat de hoogte van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, te meer nu gebleken is dat de hypotheekvertrekker een nader onderzoek instelt naar de financieringsaanvraag van [eiser] waardoor de levering van de woning op 26 april 2017 sowieso niet door kan gaan.
4.10.
[eiser] vordert tot slot [gedaagde] te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten en voert daartoe aan dat dit niet eerste keer is dat [gedaagde] vonnis 11 januari 2017 frustreert. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een vordering tot veroordeling in de werkelijke proceskosten alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dat daarvan sprake is, is door [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld. Weliswaar heeft [gedaagde] geen opdracht willen verstrekken tot doorhaling van het beslag, maar dat enkele feit is onvoldoende om onrechtmatig handelen aan te kunnen nemen, zeker nu [gedaagde] in het vonnis van 13 februari 2017 niet tot medewerking aan doorhaling is veroordeeld. In aanmerking genomen dat [eiser] de doorhaling zelf had kunnen bewerkstelligen, maar daar door weigering van deurwaarders niet in is geslaagd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke kostencompensatie door [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten dan ook tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om het deelgenotenbeslag op de woning aan de [adres] binnen twee (2) dagen na betekening van dit vonnis door te (laten) halen in het Kadaster,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere keer dat zij zich niet aan het onder 5.1 uitgesproken gebod houdt, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om de woning de [adres] uiterlijk op de dag van de levering aan [eiser] ontruimd te hebben met alle zich daarin bevindende personen en de daarin aanwezige zaken en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking van [eiser] te stellen, onder overgave van de sleutels aan [eiser],
5.4.
machtigt [eiser] om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 5.3 van dit vonnis bepaalde te voldoen,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C.C. Kaal op 4 mei 2017. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.Conc.: 977